Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Bert Noteboom: ‘In mijn hart ben ik nog echt een traditionele jongen’

Wat kreeg Bert mee over God en geloven?

Wie voorganger en dirigent Bert Noteboom ooit op een podium heeft zien staan, vergeet dat nooit meer: zijn hele lichaam beweegt mee en het enthousiasme straalt van zijn gezicht. “Ik heb altijd een beetje een ADHD-stempel gehad. Nu blijk ik geen ADHD te hebben, al klopt deze afkorting wel: Alle Dagen de Heer Dienen.”

Deel:

Dat enthousiasme spéélt Bert (1984) trouwens niet, zegt hij. “Ik heb het niet eens door. Het is mijn lust en mijn leven om met God en de Bijbel bezig te zijn, of ik nu preek of voor een koor sta. In Psalm 34 staat: ‘Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde, schaamte zal hun gezicht niet kleuren.’ Daar herken ik me in.”

Alle schoenen poetsen

Bert – voorganger in De Wegwijzer in Almere en dirigent van jongerenkoor Jigdaljahu – weet nog goed hoe vroeger thuis op zaterdagavond al voorbereidingen werden getroffen voor de zondag. Samen met zijn broertje moest hij alle schoenen poetsen – Bert is de oudste van elf kinderen – en zijn moeder kookte alvast de soep voor de volgende dag. Het was geen vraag of ze naar de kerk zouden gaan; ze gingen gewoon, twee keer. De eerste vier jaar van zijn leven bracht Bert in Rotterdam door, waar het gezin de Gereformeerde Gemeente bezocht. Daarna verhuisden de Notebooms naar Ermelo. “Mijn vader was organist, dus ik zat op zondag in mijn zondagse kleren naast hem op de orgelbank. Ik moest dan op het lampje letten. Als dat ging branden, moest mijn vader zijn orgelspel afronden, want dan kwamen de dominee en zijn kornuiten binnen.”
De zondag was een dag met en voor het gezin, met strikte regels. Buitenspelen mocht, maar niet op straat. En ’s middags hield het gezin rust.

Ging je graag naar de kerk?
“Daar dacht ik helemaal niet over na. Het was gewoon de norm. Sterker nog, ik kwam als 16-, 17-jarige tot geloof en rond die tijd ontstond er honger in mij naar meer van het evangelie. Dus ik pakte op zondagmiddag zelfs een extra dienst in de hervormde kerk van Ermelo. Dat mocht van mijn ouders, als ik dan ’s avonds ook maar in onze eigen dienst was.”

Voelde je je thuis in je eigen kerk?
Direct: “Nee, ik voelde me er niet op mijn gemak. Er was geen ontmoeting met elkaar. Ook had ik er een paar demotiverende ervaringen. Ik herinner me bijvoorbeeld dat ik tijdens catechisatie op het orgel de zang begeleidde. Zingen op catechisatie was echt een drama, want niemand zong, alleen de dominee. Ik denk dat ik niet zo goed kon begeleiden, maar ik deed mijn stinkende best, ik was daar oprecht mee bezig. Op een keer gaf de dominee Psalm 79 op, het vierde vers: ‘Gedenk niet meer aan ’t kwaad dat wij bedreven.’ En dan komt dat zinnetje ‘Verzoen de zware schuld, die ons met schrik vervult, bewijs ons eens genade.’ Ik had een grote belevingswereld en bij dat ‘die ons met schrik vervult’, ging ik op het voetpedaal zitten trillen met mijn voeten. Ik vond dat er muzikaal goed bij passen, maar die dominee werd kwaad. Hij gooide zijn psalmboekje dicht en smeet ’m weg. Hij was woest op mij. Ik weet natuurlijk niet hoe het geklonken heeft, maar kom op, ik was een tiener die gewoon z’n best deed. Vanaf dat moment heb ik mezelf niet meer gegeven. Want ik dacht: dat wordt hier niet gewaardeerd.”

Eigen feestje vieren

Toen Bert na de mavo naar het conser­ vatorium ging en verkering kreeg, ging er op geloofsvlak een wereld voor hem open. Zijn vriendin Aline was lid van de Gereformeerde Gemeente in een andere plaats, waar God Berts hart raakte. “Die predikant sprak met zo veel liefde over Jezus, dat was ik helemaal niet gewend. Op een oudejaarsavond preekte hij over Jesaja 1, waar in de Statenvertaling staat: ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.’ De predikant vroeg: ‘Wat doe je als je straks het jaar afsluit? Ga je dan op je knieën en geef je je leven aan Hem? Of ga je je eigen feestje vieren?’ Die avond ging ik inderdaad op mijn knieën en zo is die tekst uit Jesaja mijn bekeringstekst geworden.”

De grasmaaier over je geloof

Bij het eerstvolgende huisbezoek in Ermelo vertelde Bert over zijn ommekeer. Groot was de teleurstelling toen hij door de ouderlingen niet werd geloofd. “Het deugde niet, het moest nog maar eens overwinteren. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe ik me probeerde te verdedigen, en dat mijn vader die man­ nenbroeders terechtwees. Hij zei: ‘Jullie lopen met klompen op jong gras, en dat zullen jullie voor God moeten verantwoor­ den, maar dat doen jullie nu niet. Ik wil dat jullie gaan.’ Hij nam het voor mij op en dat heeft mij echt goed gedaan.”
Bert benadrukt dat hij op geen enkele ma­ nier wil afgeven op de orthodoxe kerk van zijn jeugd. Wel zegt hij: “Elke zondag komt daar de grasmaaier over je geloof heen en wordt het gemillimeterd. De andere kant daarvan is: daarmee groeit het wortelsys­ teem wel door.”

Serieuze zaak

Van zijn vader leerde Bert niet alles zomaar klakkeloos aan te nemen. Had hij met iemand een theologisch gesprek of een discussie, dan was Bert een en al oor. “Ik vond dat superinteressant. Na de preek ging mijn vader dingen nalezen en opzoe­ ken. Hij las véél breder dan onze eigen kring, en dat heeft mij erg verrijkt. Ik doe dat zelf nu ook.
Mijn moeder was – en is – een biddende vrouw, en bij haar zag ik dat je geraakt kunt worden door een dienst of een preek. Verder was geloven vooral een heel seri­ euze zaak. God is niet iemand om mee te spotten. Hij is hoog, verheven, almachtig, heilig, en ziet niets door de vingers. Kijk, voor een kind is het lastig te begrijpen dat God én heilig, rechtvaardig en almachtig is, én dat Hij een liefdevolle Vader is. Maar ik heb ontdekt dat God nog veel rijker, groter, genadiger en toegankelijker is dan ik heb geleerd. Hij is om zo te zeggen één gebed bij ons vandaan.”

Keihard meezingen

Een van de grootste crises in het leven van Bert was het overlijden van Aline, zijn vriendin. Ze stierf op 18­jarige leeftijd aan leukemie. “Haar ziek­zijn was geen geloofscrisis”, zegt hij. “Wel een persoon­ lijke crisis. Omdat het een heel heftige tijd was. Tegelijkertijd was het een periode waarin ik, als ik terugkijk, misschien wel het meest heb geleerd van God. We heb­ ben veel en intens gebeden om genezing, maar voor mij gold ook oprecht: wat God doet, is goed. In de maanden voor Alines overlijden reed ik dagelijks op en neer van Ermelo naar het ziekenhuis in Nijmegen en onderweg hiel­ den cd’s met koor­ en samenzang mij op de been. Ik zette ze gewoon keihard aan en zong heel hard mee, dwars door mijn eigen twijfels heen. Vooral Psalm 56 was enorm belangrijk voor mij. In vers vijf van de berijmde versie staat: ‘Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden, mij bijstand boodt, en ’t onheil af zoudt wenden, tot U, o God, mijn lofzang op te zenden, door ijver aangespoord.’ Het is oubollige taal, maar ik heb het tot tranen toe gezongen.”

Is jouw geloof nu anders dan vijftien, twintig jaar geleden?
Glimlachend: “Ja. Heel anders. De Bijbel is meer tot leven gekomen. De plek van Gods volk, Israël, is veel duidelijker geworden en daardoor is mijn godsbeeld rijker. Gods omgang met het volk Israël leert mij veel over wie God is. Bovendien was ik als jonggelovige erg aan het navelstaren, alsof mijn navel het middelpunt van het heelal was. Maar het draait om God. Getwijfeld aan Gods bestaan heb ik trouwens nooit. Misschien omdat God vroeg in mijn leven is gekomen. Misschien omdat ik vroeg in mijn leven al gezien heb dat God bijstand bood, dat Hij er daadwerkelijk was.”

Liturgische wensen

Even later: “In mijn hart ben ik nog echt een traditionele jongen als het gaat om liturgische beleving. Al heb ik nu een veel ruimere blik. Dat moet ook wel: in onze gemeente – Christelijke Gemeente De Wegwijzer in Almere – zitten zo’n veertig nationaliteiten en vijftien denominaties. Van Iraniërs tot latino’s en van pinksterchristenen tot orthodoxe. Dus ik heb geleerd al mijn liturgische wensen in te leveren. Als ik mijn muziek wil horen, ga ik gewoon een concert geven of een zangavond leiden. Of ik draai die muziek. Maar dat hoef ik niet te projecteren op onze gemeente. Daarin ben ik wel royaler geworden.”

Doe je dingen anders in de geloofsopvoeding van je kinderen dan je ouders?
“Ik bad vroeger elke dag om een nieuw hartje. Dat leer ik onze drie kinderen bewust niet. Natuurlijk moeten we elke dag om vergeving vragen voor de dingen die we verkeerd doen. We moeten ons elke dag naar God toekeren. Maar ik geloof dat onze kinderen aan God verbonden zijn en dat ze de Heer dienen. Ik zie dat ze in vrijheid op school of waar dan ook van Hem getuigen. Dat is allemaal nog heel kinderlijk, en je kunt het makkelijk wegwuiven door te zeggen dat wij dat erin gewreven hebben, maar ik zie dat zij met God wandelen. En dan hoef je niet meer elke dag te bidden om een nieuw hartje.”

Niet rennen, maar wandelen

“Waar ik over vijf jaar sta?” Met zijn typerende stralende lach: “Ik denk dat we over vijf jaar bij Jezus zijn. Dan is Hij teruggekomen. En als dat niet zo is, hoop ik dat ik dichter bij Hem leef en als Henoch met Hem wandel. Niet ren, maar wandel. En wat ik hoop, is dat ik een aanstekelijke voorganger ben die mensen mag laten ontdekken dat er zo veel vreugde bij Jezus is.”

Beeld: Ruben Timman

Geschreven door

Mirjam Hollebrandse

--:--