Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Wilma Seijbel, directeur van het Nationaal Orgelmuseum in Elburg:

'Wist je dat de Grieken het orgel hebben uitgevonden?'

Toen ze als puber voor het eerst het Rijksmuseum bezocht, raakte Wilma Seijbel op slag in de ban van de museumwereld. Tegenwoordig is ze, naast zelfstandig uitgever, directeur van het door haar vader opgerichte Nationaal Orgelmuseum in Elburg. “Voor mij kwam deze baan als een geschenk uit de hemel.”

Deel:

Ben je lang? Dan kun je op enkele plekken in dit museum maar beter eventjes bukken. Sommige doorgangen zijn duidelijk afgestemd op mensen met een middeleeuws formaat. Geen wonder: het Nationaal Orgelmuseum is gevestigd in het voormalige stadhuis van de vestingstad Elburg, en dit grote pand stamt uit de veertiende eeuw.

Ooit een stadskasteel

“Dit is het oudste gebouw van Elburg. Het was ooit een stadskasteel en 550 jaar lang stadhuis,” vertelt Wilma (1969) op een koude maandagochtend in het personeelskeukentje van het museum.

“Houd je jas maar aan,” adviseert ze terwijl ze, met een hand tegen de dikke sjaal om haar nek, koffie inschenkt. “Op maandagen zijn we gesloten voor publiek en branden de kachels altijd op een laag pitje, om de stookkosten te drukken. Die rijzen de pan uit. Zo’n oud gebouw tocht aan alle kanten. Als we geopend zijn voor het publiek – dinsdag tot en met zaterdag – staat de kachel op 18. Echt warm is het hier dus nooit. Dat is ook beter voor de instrumenten trouwens.”

Echt warm is het hier dus nooit

Waarom is dat beter?
“Orgels kunnen niet goed tegen grote temperatuurschommelingen. Veel kosters zetten de kachels op zaterdagavond loeihard aan, zodat het op zondagochtend warm is. Dat is héél slecht, onder andere voor het houtwerk en de mechaniek.”

Elf musea

Het Nationaal Orgelmuseum is een van de tien musea die zich in deze Hanzestad bevinden. Wilma, sinds 2020 parttimedirecteur, is hier meestal twee dagen per week te vinden. Zij is de enige betaalde kracht; alle andere medewerkers zijn vrijwilligers.

We ontmoeten elkaar vlak voordat vrijwel alle coronamaatregelen vervallen. Het museum, dat helemaal gewijd is aan de geschiedenis van het pijporgel in Nederland, kan eindelijk weer volop bezoekers gaan verwelkomen.

Wilma Seijbel

Stilgevallen

Want de muziek was hier, letterlijk en figuurlijk, stilgevallen. In 2020, het jaar waarin corona voor het eerst toesloeg, slonk het aantal bezoekers meteen met dik vijftig procent. Het museum zag zich gedwongen heel wat maanden de deuren gesloten te houden, waardoor de inkomsten rap opdroogden en bijvoorbeeld ook orgelconcerten en lezingen moesten worden geannuleerd. En als de deuren dan van tijd tot tijd weer opengingen, waren er de bekende beperkingen van de anderhalvemetersamenleving.

Het enige waarin het museum zich kon laten horen, was een succesvolle serie online-concerten, die nog steeds op YouTube is te beluisteren.

Ik kan me voorstellen dat je dolblij bent dat het museum eindelijk weer écht open mag, zonder restricties?
“Absoluut! Al vind ik het tegelijk ook wel weer spannend.”

Hoezo spannend?
“Komen de mensen nog? Dat is de grote vraag. Waarschijnlijk gaat het nog járen duren om op het niveau van voor de crisis te komen, wat bezoekersaantallen en dus ook inkomsten betreft.”

Jaren?
“Dat is wat ik van alle kanten uit de museumwereld hoor. Denk alleen al aan de buitenlandse bezoekers. Elburg is best toeristisch; normaliter kregen we hier – vooral in de zomermaanden – veel Duitsers, maar ook Belgen en Canadezen over de vloer. In het afgelopen jaar kwamen er alleen maar Nederlanders. En zeker niet in de aantallen van voorheen. We hebben bijvoorbeeld ook al twee jaar geen live-orgelconcerten meer kunnen houden, waar altijd heel wat liefhebbers op afkwamen: deels een vast publiek en deels ‘aanloop’. Waarschijnlijk gaan we er in mei-juni opnieuw mee starten, maar al die mensen moeten we dus wel weer zien te bereiken. Hopelijk gaat dat lukken.”

Stiekem

Wilma groeide op in Elburg, in een hervormd nest. Ze is de oudste van vijf kinderen en heeft vier broers.

Orgelklanken behoren tot haar vroegste jeugdherinneringen: haar vader, Maarten Seijbel, was 45 jaar lang hoofdorganist van de nabijgelegen Grote Kerk, en begeleidde vanaf zijn 20e talloze malen de gemeentezang.

Komen de mensen nog? Dat is de grote vraag

“Ik hielp hem op zondag heel vaak met registreren en zo,” blikt Wilma terug. “En vanaf mijn 7e kreeg ik orgellessen van mijn vader. Rond m’n 16e stapte ik over op de piano. Dat vond ik op dat moment een mooier instrument.”

Heb je zelf weleens op het orgel van de Grote Kerk gespeeld?
“Jawel. Soms na een kerkdienst, als iedereen weg was, met m’n vader erbij. Gaaf, hoor!”

Een wow-gevoel

Wilma ziet zichzelf in gedachten weer staan naast de orgelbank waar pa Seijbel op zat. “Een nietig mens achter dat enorme instrument… Dat gaf mij altijd wel een wow-gevoel. Als je dan vervolgens muziektonen die immense ruimte van de kerk in stuurt, met z’n geweldige akoestiek – dat doet iets met je. Dus ik snap heel goed dat mensen helemaal idolaat zijn van orgels.”

Een nietig mens achter dat enorme instrument

Muziek kan je ziel beroeren?
“Zeker weten! En het orgel is gewoon een heel bijzonder instrument. Wat veel mensen niet weten, is dat orgels vaak eeuwenoud zijn. Welke instrumenten zijn dat nou, afgezien van Stradivariusviolen? Bovendien zijn ze bijna allemaal speciaal gebouwd voor één kerk en is er dus slechts eentje van. Dat maakt elk instrument uniek. Ze zien er allemaal anders uit, zoals je in ons museum kunt zien, en ze hebben elk hun eigen klank. Het is een wereld op zich, waar heel veel over te vertellen is. Dat doen we hier uiteraard graag. Wist je bijvoorbeeld dat de Grieken het orgel hebben uitgevonden, in de derde eeuw voor Christus?”

‘Het voelde heel speciaal’

Wilma’s liefde voor musea reikt ver terug, vertelt ze. Met een grote glimlach op haar gezicht: “Ik herinner me dat ik, toen ik een jaar of 15 was, tegen mijn ouders zei dat ik graag eens naar het Rijksmuseum in Amsterdam wilde gaan. Daar was ik nooit geweest. ‘Nou, meisje,’ reageerde mijn vader, ‘dan gaan we daarnaartoe.’ Op een zaterdag, of in een vakantieweek, reisden wij samen naar Amsterdam. Ik ging echt nóóit alleen met mijn vader op stap. Pa was altijd heel druk; hij werkte hier in Elburg als klerk op een notariskantoor en had daarnaast al z’n orgelactiviteiten. Als we al eens weggingen, was dat altijd met het hele gezin.”

Wilma Seijbel

Dus het was voor jou heel speciaal dat jullie met z’n tweeën zo’n uitstapje maakten?
“Inderdaad. En Amsterdam, wanneer kwam je daar nou? Toen ik 15 was, ging je daar echt niet zomaar heen. Ik herinner me nog dat we samen koffiedronken in een grote, beetje kale museumzaal, toen blijkbaar de restauratieruimte. En dat ik de Nachtwacht voor het eerst echt zag. Alles maakte een diepe indruk op me.”

Dacht je toen ook: ik zou later wel in een museum willen werken?
Direct: “Ja! Dat leek me ontzettend leuk. Vooral vanwege de entourage, de sfeer. Musea zijn vaak gevestigd in prachtige gebouwen, en je kunt er allerlei bijzondere dingen zien en er meer over leren. Dat sprak heel erg tot mijn verbeelding.”

Eén grote wens

Hoewel Wilma prima kon leren, kreeg ze een mavo-advies (“dat kregen meisjes in die tijd wel vaker”). Na de mavo slaagde ze moeiteloos voor het havo-examen. Daarna wilde ze dolgraag haar vwo-diploma nog halen. “Ik had namelijk al van jongs af aan één grote wens: geschiedenis studeren. Dat vak fascineerde me eindeloos. Aan het begin van het vwo dacht ik: als ik dit niet haal, ga ik óf de hbo-opleiding journalistiek doen, óf ik ga naar de vakopleiding voor de museumbranche, die toen nog in Leiden zat. Uiteindelijk ging ook het vwo me gelukkig prima af. Dus kon ik inderdaad geschiedenis gaan studeren.”

Gelukkig kunnen we weer plannen maken

Allerlei bijvakken

Op haar 19e verliet Wilma het ouderlijk huis, want ze ging op kamers in Leiden. Haar liefde voor musea luwde niet. Integendeel: in het derde studiejaar volgde ze allerlei bijvakken die werden verzorgd door dezelfde vakopleiding voor de museumbranche, de Reinwardt Academie. “Denk aan verschillende bijvakken rond communicatie, het algemene vak museologie, en tentoonstellingsorganisatie. Ideaal dat ik die bijvakken zelf kon uitkiezen én ze op mijn eigen universiteit kon volgen.”

In een kleine steeg

In de schoolvakantieperiodes werkte Wilma al in de museumwereld, vertelt ze. “Rond m’n 16e had ik een bijbaantje in Museum Elburg, hier heel dichtbij. Ik zat achter de balie en deed de kaartverkoop. Dat heb ik twee jaar lang gedaan. Daarna stapte ik over naar het Orgelmuseum, dat mijn vader in 1977 had opgericht. We zaten toen nog op een andere locatie in Elburg, in een kleine steeg. Ik deed er de cd- en boekenverkoop en verkocht kaartjes voor het museum. Dus mijn liefde voor de museumwereld zat er al heel jong in.”

Liefde voor lezen

Dat laatste geldt ook voor haar liefde voor lezen. Als kind verslond ze het ene na het andere boek, en ook in haar tienerjaren stak ze haar neus graag tussen de bladzijden.

Hoewel ze was afgestudeerd als historica, koos ze na haar studie voor een carrière in het boekenvak, dat haar – net als het museum – enorm aansprak. “Ik dacht: of ik ga de museumwereld in als ik ben afgestudeerd, of die boekenwereld. Omdat mijn vader net een boek over orgels had gepubliceerd bij uitgeverij Groen, destijds nog een zelfstandige uitgever in Leiden, heb ik daar gesolliciteerd op een studentenbaantje, voor één ochtend in de week. Ik begon er als een soort bureau-assistent. Ik deed van alles – van manuscripten kopiëren tot advertentieteksten schrijven – en vond dat heel leuk. Zo kon ik ontdekken wat er allemaal gebeurt bij een uitgeverij, welke banen je daarbinnen hebt, en of dit was wat ik wilde.”

Zo’n museum is echt geen vetpot

En?
“Het was inderdaad wat ik wilde. Toen ik eenmaal afgestudeerd was, kon ik bij uitgeverij Elsevier aan de slag. Die zat destijds nog in Den Haag. Ik werd fulltime eindredacteur van een tweewekelijks bloemtelersvakblad. Dit heb ik vier jaar gedaan. Leuk, omdat het ook een beetje journalistiek werk was.”

Een slag in de rondte

Na die Elsevier-periode bekleedde ze diverse functies in de boekenwereld. “Maar in 2014 raakte ik bij een grote reorganisatie mijn laatste baan kwijt, bij VBK Uitgevers in Utrecht. Nou, dacht ik, dan begin ik voor mezelf.”

Een hele stap.
“Ik had inmiddels zo’n groot netwerk opgebouwd, ook internationaal, dat ik het wel aandurfde. Dus ik lanceerde mijn eigen uitgeverij, Karmijn. Ik wist wel: daar kan ik niet van gaan leven. Het mooie was dat mijn vader toen net naar deze nieuwe locatie zou gaan verhuizen. Ik vroeg hem of het museum toevallig nog iemand nodig had voor de pr. ‘Nou,’ antwoordde hij, ‘daar hadden we het toevallig net over in de laatste bestuursvergadering. Kun je een keer komen praten?’ Hij had nog helemaal niet aan mij gedacht, in die zin. Afijn, ik ging in gesprek met het bestuur. ‘Wanneer kun je beginnen?’ vroegen ze na afloop. Zo ben ik hier begonnen. Als zzp’er, voor tien uur per week.”

Wilma Seijbel

Een mooie aanvulling op jouw werk als uitgever?
“Een noodzakelijke. Met mijn uitgeverij heb ik wel enkele mooie successen gehad, zoals met de ‘Anne van het groene huis’-reeks en de biografie Clementine. Een leven met Winston Churchill. Maar na vijf jaar dacht ik: ik werk me een slag in de rondte, maar kan er nóg niet van rondkomen. Daarom heb ik de uitgeverij op een lager pitje gezet. En toen… kwam corona.”

‘Anders komt het niet goed’

Al snel belde de toenmalige voorzitter van het museum haar op. “Hij zei: ‘Wilma, wij zoeken iemand die ons door deze crisis kan loodsen; zou jij directeur willen worden en dat willen doen? We hebben iemand nodig die de boel aanstuurt, anders komt het niet goed…’”

Wist je vader van dat telefoontje?
“Nee. Hem was er – terecht – bewust niets over verteld. Hij zat op dat moment al een aantal jaren niet meer in het bestuur. Ik ging om de tafel met het bestuur, en gaf aan dat ik het wilde proberen. Voor twintig uur in de week, dus een verdubbeling van mijn aantal uren. En weer was de vraag: ‘Mooi, wanneer kun je beginnen?’ Ik ben in juni 2020 officieel gestart. Voor mij kwam het als een geschenk uit de hemel dat ik dit nu mag doen.”

k vind het eervol dat ik zijn werk mag voortzetten

Hoe reageerden je ouders op het nieuws?
“Heel opgetogen. Nog diezelfde avond, nadat ik ze had gebeld, stonden ze bij ons thuis in Harderwijk op de stoep, met een prachtige bos bloemen. Dat deed me enorm goed.”

Merkte je dat jouw vader trots op je was?
“Absoluut, hij was héél trots. Ik vind het ook eervol dat ik zijn werk mag voortzetten. Achter de schermen is hij nog steeds zeer betrokken op het museum, al is hij inmiddels 83.”

Museumkaart

Sinds begin 2019 is dit Orgelmuseum lid van de Museumkaart. Had dat een positieve invloed op de bezoekersaantallen? “Jazeker,” reageert Wilma. “Dat eerste jaar steeg de kaartverkoop meteen met een kwart. Maar” – haar handen maken een snelle dwarrelbeweging – “begin 2020 stortte alles als een kaartenhuis in elkaar, door corona. Ongelofelijk zuur. Gelukkig kunnen we nu weer plannen maken.”

Heb je nog een grote ambitie voor dit museum?
Wilma denkt even na, terwijl buiten het stadscarillon z’n vrolijke klanken over de stad uitstrooit. “Voor de crisis zaten we op ruim zesduizend bezoekers per jaar. Ik denk dat we de achtduizend moeten kunnen halen. En mijn ambitie? Doorgroeien naar tienduizend.”

Lees ook: Een frisse kijk op de voorjaarsschoonmaak
Lees ook: Een frisse kijk op de voorjaarsschoonmaak

Is dat realistisch?
“Of we dat gaan halen, is spannend. We gaan het proberen. Het móét gewoon.”

Waarom?
“Bezoekers zijn onze belangrijkste inkomstenbron. Er gaat aan alle kanten veel geld uit, dus er moet ook heel wat binnenkomen.”

Waar zitten die kosten vooral in?
“Alleen al aan stookkosten zijn we jaarlijks 15.000 euro kwijt. Daarnaast is er de maandelijkse huur. Er gaat ook weleens iets kapot aan een instrument; dan ben je zo vijftienhonderd euro verder. Dus wil je voortbestaan, dan moet je zorgen dat je blijft drijven.”

Het móét gewoon

Wat moet je doen om het hoofd boven water te houden?
“Inventief zijn en leuke dingen bedenken, zoals mooie tentoonstellingen en concerten, of andere interessante activiteiten. Plus: reclame maken; zorgen dat mensen blijven komen. Wij zijn geen Rijksmuseum; er gaat veel overheidsgeld naar die grote musea. Maar voor de kleinere is het moeilijk. Zo’n museum is echt geen vetpot.”

Blijft het ondanks zulke forse uitdagingen leuk om aan het roer te staan van dit orgelmuseum?
Lachend: “Dit is mínstens zo leuk als de boekenwereld.”

Beeld: Jacqueline de Haas

Nationaal Orgelmuseum

Aan de hand van een unieke collectie (bespeelbare) orgels, maquettes, onderdelen en foto’s toont het Nationaal Orgelmuseum de ontwikkeling van het Nederlandse pijporgel vanaf de middeleeuwen tot nu. Het is van dinsdag tot en met zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend. De toegang bedraagt 7 euro; voor kinderen tot en met 12 jaar en Museumkaarthouders is de entree gratis. Kijk voor extra informatie op: Nationaalorgelmuseum.nl

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--