Ga naar submenu Ga naar zoekveld

De kunst van het ouder worden? Oefenen!

‘Het beeld van de oude wijze is een mythe’

Wie een fijne, wijze oudere wil worden, moet dat al op jonge leeftijd oefenen. “Oefen jezelf in verdragen, in aanvaarden en in luisteren naar de ander,” zegt ziekenhuispastor ds. Margriet van der Kooi (68).

Deel:

“Onze buurman had op het laatst van zijn leven zuurstofgebrek, dus hij liep met een zuurstofcilinder op zijn rug. Toen ik aan hem vroeg hoe het was om zo oud te zijn, antwoordde hij: ‘Het is heerlijk! Er hóéft niets meer. En ik ben dankbaar voor mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, voor onze vrienden en de kerk.’ Deze man was met zijn cilinder op zijn rug een dankbaar mens. Dat kán dus. Ik ben nieuwsgierig of ik dat ook zo zal kunnen beleven.”

Aftakelen of inleveren

Margriet van der Kooi zit in de voorkamer van de voormalige pastorie van de naastgelegen gereformeerde kerk in Driebergen. Zojuist heeft ze een kaars aangestoken en een kom thee op tafel gezet. Ze is zorgvuldig in haar formuleringen. Zo houdt ze niet van het woord ‘aftakelen’ als het gaat om ouder worden. “Ik noem het liever inleveren. Dat is ons aller deel, al kijkt niemand daarnaar uit.”

De kunst is dat je voorbíj́ de wrok en teleurstelling komt

Iedere fase zijn eigen taak

Toen ze een jaar of 30 was, dacht Margriet: oké, dit is het dus ongeveer. Ze had “de meest inspirerende en warmste man die maar denkbaar is”, was moeder van twee kinderen en had een uitdagende baan. Tot ze een pastoraal-psychologische leergang ging volgen in Utrecht. Daar leerde ze dat elke levensfase zijn eigen ontwikkelingstaak heeft. “Een kind van 2 moet iets anders doen dan een kind van 5. Een 2-jarige is bezig te ontdekken wie hij is en ontdekt dat hij ook ‘nee’ kan zeggen. Een 14-jarige heeft weer een heel andere ontwikkelingstaak, namelijk zich onderscheiden van zijn ouders en zijn omgeving. Dat is voor hem en zijn ouders niet altijd makkelijk, maar het is wel wat hij moet doen. Zo heeft iedere levensfase zijn eigen ontwikkelingstaak. Ik weet nog dat ik toen dacht: o, er is de komende jaren dus nog een hele hoop te doen! Dit is het helemáál niet. Dat maakte me heel vrolijk, en die vrolijkheid heb ik altijd gehouden.”

U bent nu 68. Wat is uw ontwikkelingstaak?
“Mijn man en ik horen nu bij de jonge ouderen. Waar het naartoe gaat, is dat we in onze laatste ontwikkelingstaak kunnen aanvaarden wat het leven ons heeft gebracht, en dat kunnen integreren in het beeld dat we van onszelf hebben.”

Wat bedoelt u met integreren?
“Dat je ‘ja’ zegt op je leven: dít is het geworden. Zonder dat je daarbij boosheid, bitterheid of teleurstelling ervaart. Natuurlijk mag je denken: ik had gewild dat dit anders was gelopen, of dat ik toen een andere keuze had gemaakt. Maar de kunst van het ouder worden is dat je het leven aanvaardt en voorbíj de wrok en teleurstelling komt.”

De mythe van de oude wijze

“Je voelt wel,” vervolgt Margriet, “dat dit een heel spannende levensfase is. En nee, ik heb geen zin in pijn en in het inleveren van energie, al zal dat er onvermijdelijk bij horen. Maar ik ben wel nieuwsgierig naar hoe ik deze laatste ontwikkelingstaak ga volbrengen. Wat ik om mij heen zie, is dat veel ouderen moeite hebben met deze levensfase. Onderzoek maakt ook duidelijk dat het helemaal niet simpel is om te aanvaarden wat het leven je gebracht heeft en daar amen op te zeggen. De keerzijde is: als het niet lukt, geeft dat walging en bitterheid. Dus het beeld van de oude wijze? Ja, ik ken er een paar en die ontmoet ik graag. Verder is het vooral een mythe.”

Hoe word je een milde, wijze oudere, in plaats van een bittere man of vrouw?
“Dat is niet maakbaar, wel oefenbaar. Als het lukt om in de ouderdom een ‘geïntegreerd mens’ te zijn, is dat alleen maar de vrucht van lang oefenen. Hoe doe je dat? Ik ken iemand die altijd wat te verontwaardigen heeft en verongelijkt is over van alles. Daar kan ik slecht tegen en daar erger ik me snel aan. Ik moet dus oefenen om daar met vriendelijkheid en genade mee om te gaan. En dan moet ik erbij zeggen dat het een voorrecht is dat ik nog samen met mijn man ben. Wij kunnen elkaar scherp houden en troosten.”

Voor sommige ouderen is het moeilijk om het leven te aanvaarden. Ze hadden graag willen studeren, hebben veel leed ervaren of zijn tekortgedaan door anderen.
“Zeker. Maar als je als 50-jarige nog steeds vooral boos bent op dingen die in je jeugd zijn gebeurd, ben je bezig met een taak die je eigenlijk al had moeten doen in je puberteit. Dan ben je om zo te zeggen gebleven in het diensthuis waar je allang uit had moeten zijn. Het woord diensthuis gebruik ik met opzet, omdat het herinnert aan het volk Israël dat zich uit dat diensthuis heeft moeten laten leiden. En ja, zij kwamen op het punt dat ze zeiden: ‘Waren we maar gebleven waar we waren, bij de vleespotten van Egypte.’ Dat is ook wat je ziet gebeuren bij ouderen die nog in dat diensthuis van het verleden zitten: eindeloos blijven praten over vroeger, toen het beter was. Of toen ze zo’n last hadden van dit of van dat. En ondertussen houden ze de bekoring, de verleiding, vast van dat diensthuis. Om maar niet verder te hoeven. Want reken maar: het vraagt moed en wilskracht om uit zo’n diensthuis weg te raken en op te houden met voortdurend te mopperen op je jeugd, je ouders, je dorp, de kerk of de opleiding die je niet hebt gehad.”

Wat is ervoor nodig om uit zo’n diensthuis te komen?
“Nou, dat kunnen we zelden in ons eentje. Ik heb zelf ook een diensthuis gehad. Daar wil ik het verder niet over hebben, maar ik moest er wel uit. Ik wílde eruit. Al kostte dat veel moeite. Ik heb daar hulp bij gevraagd van een goede pastor. Hij is mijn Mozes geweest. Dus wat heb je nodig? Hoop en moed. En naarmate we ouder worden, heb je die minder. Daarom is het zo de moeite waard om deze taken op te pakken als je 20, 30, 40 bent en je er nog de energie voor hebt. Ik begrijp dus heel goed dat mensen ertegen opzien. Want het kost kracht, wakker liggen en pijn. Als we dat beeld van Israël even vasthouden: je moet na de bevrijding uit het diensthuis nog wel door de Schelfzee. En vervolgens kom je in de woestijn terecht, met slechts hier en daar een oase. Dus nee, je bent niet zomaar klaar. En als je geen Mozes hebt die je daarbij kan helpen, is het perspectief waarschijnlijk weinig lokkend. Laten we elkaar dus met barmhartigheid bejegenen. Barmhartigheid oefenen – wíllen oefenen – is overigens ook echt iets voor deze levensfase.”

Het kostte u veel. Wat bracht het u?
Direct: “Vrijheid. Niet meer voortdurend bepaald worden door stemmen van anderen. En vrijheid tot God, vrijheid om je aan andere dingen te wijden dan aan al die stemmen waar je steeds naar moet luisteren.”

Laten we mensen zijn die niet hopen te sterven, maar sterven in hoop

Groot leed

“Abraham ging op reis, maar de vader van Abraham was ook al op weg gegaan,” zegt Margriet even later. “Wist je dat? Hij is alleen in Haran blijven steken. Dat is een spannende, want Haran was eveneens de naam van zijn zoon die gestorven was. Heeft hij niet verder kunnen komen dan Haran omdat de naam van die stad hem herinnerde aan de dood van zijn zoon? Ik fantaseer nu, maar dat is soms heel vruchtbaar. Het kan zijn dat groot leed – het verlies van een kind is groot leed – maakt dat je langzamer gaat lopen, of zelfs helemaal tot stilstand komt. En dan mag je hopen op de genade en barmhartigheid van mensen en van God. In dat Abrahamverhaal zit die barmhartigheid ook, want de zoon – Abraham – wordt opnieuw door God geroepen om te gaan. Waarnaartoe? God mag het weten, letterlijk. We weten niet hoe ons leven zal zijn. Maar laten we in geloof, hoop en liefde onze weg gaan. Zodat we mensen zijn die niet hopen te sterven, maar sterven in hoop.”

Voltooid leven

Margriet wijst ook naar Simeon, de man die zijn hele leven de komst van de Messias verwachtte. Als hij het kindje Jezus ziet op de dag van Zijn besnijdenis, weet hij: dit is Hem. Margriet: “Op dat moment begint hij te zingen. ‘Nu kan ik heengaan,’ zegt hij. ‘Want ik heb gezien dat het goed komt. Niet met mij, maar met de wereld.’ Ik vind dat fantastisch. Die man keek over zijn eigen leven heen en heeft begrepen dat het om meer gaat dan alleen zijn eigen kleine leven. Dit is misschien wel de enige plek waar het in de Schrift gaat over ‘voltooid leven’ – maar dan wel met dít licht erop.”

Welke ontwikkelingstaak is voor u nog een uitdaging?
“Ik ben iemand die van nature geneigd is dingen die fijn waren, vast te houden.” Met een lach: “Kijk maar eens hier op zolder. Mijn man zegt altijd: ‘Als ik alleen overblijf, laat ik een container komen en gooi ik de hele boel vanuit het zolderraam naar beneden.’ Dus ik moet het loslaten oefenen. Wat helpt, is om steeds weer tegen mezelf te zeggen: ‘Dít is de dag die de Here gemaakt heeft. Morgen heeft Hij nog niet gemaakt. En gisteren was gisteren.’”

‘Wat is menswaardig?'

Tegelijkertijd is Margriet blij met de kansen die ze in deze fase van haar leven nog heeft. Zo kreeg zowel zij als haar man nog vóór ze officieel met pensioen gingen, de vraag om nog een betaalde taak te vervullen. Margriet werkt als hart- en zielzorger in het Daan Theeuwes Centrum in Woerden, waar ze jonge mensen met niet-aangeboren hersenletsel bijstaat. Vragen als ‘Wat is waardigheid?’, ‘Wie ben ik nog?’ en ‘Wie heeft er nog wat aan mij?’ worden daar vaak gesteld. Al betwijfelt Margriet of dat de juiste vragen zijn. “Dan laat je je maatschappelijke relevantie afhangen van allerlei menselijke functies. Als iemand niet meer zelf naar de wc kan, vragen we ons af of dat nog wel menswaardig is. Maar dat begrip wordt veel te veel gekoppeld aan economische productiviteit. Het is heel vervelend als je niet meer zelf je ontlasting kwijt kunt – ik zou het net zo goed vrezen om met een luier om te moeten lopen – maar is daarmee mijn menswaardigheid opgeheven? Nee, natuurlijk niet! Menswaardigheid is gegeven met je mens-zijn.”

Sommige dingen die je bij het ouder worden moet inleveren, maken je zeer kwetsbaar.
“Zeker! Maar ik vind het bedenkelijk dat wij bepalen wat mensonwaardig is. Dat komt ons niet toe. We zijn dragers van Gods beeld. Waardigheid verlies je niet. Je kunt je waardigheid verspélen doordat je je niet gedraagt zoals God ons bedoeld heeft: mensen van geloof, hoop en liefde, van barmhartigheid en gerechtigheid. En ook als we in onze jongere jaren dingen hebben gedaan die we niet hadden moeten doen, kunnen we als vijftiger, zestiger nog proberen toch uit dat diensthuis weg te komen.”

Wat vindt u ervan als ouderen zeggen: ‘We hebben jarenlang voor onze kinderen klaargestaan, nu moeten ze maar voor ons klaarstaan’? Of hun kinderen verwijten maken als: ze bellen zo weinig en komen nooit langs?
“Mijn tegenvraag is dan altijd: ‘Stuurt u een kaartje als ze jarig zijn?’ ‘Zegt u dankjewel als ze komen?’ Hoezo, nu ben ík aan de beurt? Nee, je bent niet aan de beurt. Jij bent er voor je kinderen. Ook als je oud geworden bent, kun je voor hen bidden, over hen nadenken. Hún ook iets vragen in plaats van alleen maar je eigen verhalen te vertellen. Onze kinderen lopen met hun neus naar de toekomst, wij lopen achter hen aan. Wij letten op hen, niet andersom. En natuurlijk is het fijn als er wederkerigheid is. Soms denk ik bij onze kinderen ook: er is wat aan de hand bij ons, bel even. Maar dan corrigeer ik mezelf: nee, ik had me voorgenomen dat ik die omkering niet ga maken. Dat helpt.”

Met je pootjes omhoog liggen

Margriet_vd_Kooi_II

Margriet heeft weinig op met ouderen die na hun pensioen in een soort consumeerstand belanden. Alsof ze het nu wel verdiend hebben om niet zo veel meer te doen. “Een Amerikaanse vriendin zei ooit: ‘Who told you to check out?’ Wie heeft je verteld dat je ermee op kunt houden? In de Bijbel gaat het eigenlijk nergens over een pensioen. Nou, misschien in Numeri 8. Daar wordt tegen de Levieten gezegd: ‘Als je 50 bent, houdt je offerdienst op.’  
En begrijp me goed, het is heel fijn dat we zoiets als pensioen hebben in dit land. Ik hoef niet meer om half zeven op te staan, om maar wat te noemen. Heerlijk!

Maar het is nooit de bedoeling dat je met je pootjes omhoog gaat liggen en zegt: ‘Zorg nu maar voor mij.’ Wat ik wél veel ouderen zie doen, overigens, en dat vind ik echt zonde.”

‘Verdraag hen die ons irriteren’

Ze staat op, loopt naar de grote witte boekenkast naast de bank en laat een moment haar vinger langs de ruggen zweven. Dan vist ze er een exemplaar uit. “Hier, Thomas van Aquino.” Ze bladert even en leest dan hardop voor: “‘Voed de hongerigen, geef de dorstigen te drinken, kleed de naakten, geef de werklozen werk, bezoek de zieken, bevrijd de gevangenen, begraaf de doden.’ Verderop staat: ‘Onderwijs de onwetenden, begeleid hen die twijfelen, troost de treurenden, wijs de zondaar terecht, verdraag hen die ons lastigvallen en irriteren, en bid voor allen.’”
Opkijkend van het boek: “We denken vaak dat ouderen alleen nog kunnen bidden. Nou, bidden is absoluut nodig, maar het is de laatste in dit rijtje. Kijk eens naar al die andere taken die er nog vóór staan. Zoek naar manieren om dit nog te kunnen doen, óók als je 80 en moe van het leven bent.”

Zwijgen in liefde

“Dat verdragen hè,” zegt ze na een slok koffie die haar man zojuist op tafel heeft gezet, “waar Thomas van Aquino het over heeft, dat is iets wat tijd kost om te oefenen. En ook hier geldt: wat je als 40-, 50-, 60-jarige niet geoefend hebt, vraagt op latere leeftijd steeds meer moed en kracht. Daarom moeten we onze jonge kinderen al leren dat er dingen zijn die je verdragen moet, die je uithouden moet. En dat we leren zwijgen in liefde.”
Ze veert op: “Toen onze jongste dochter trouwde, beloofde haar man haar in de trouwdienst: ‘Ik zal voor je spreken en ik zal voor je zwijgen.’ Dat is groot, hoor! Ik heb dat nog nooit iemand horen zeggen, en het ontroert me als ik eraan denk. In Sefanja 3 zegt God dat ook: ‘Ik zal voor je zwijgen in liefde.’ Dus als we op ons 80e leuke, oude, wijze mensen willen zijn, is er van alles wat we als jonge mensen alvast kunnen oefenen.”

Beeld: Ruben Timman

Geschreven door

Mirjam Hollebrandse

--:--