Ga naar submenu Ga naar zoekveld

'Lekkerder vlees dan walvisvlees is er niet'

Walvisvaarder Piet Lublink had nog nooit een walvis van dichtbij gezien

Piet Lublink (84) uit Hollum is een van de weinige nog levende walvisvaarders uit de 20e eeuw. Op zijn 16e ging hij voor het eerst mee op de Willem Barentsz. "Die beesten wogen soms wel honderd ton! Als ik dat bij thuiskomst hier op Ameland vertelde, keken ze me aan alsof ik gek geworden was."

Deel:

De zeventiende en achttiende eeuw waren voor Ameland welvarende tijden. Mede dankzij de walvisvaart verdienden veel Waddenbewoners een dikke boterham. Het verhaal gaat dat de kapiteins – commandeurs – huizen lieten bouwen met een dubbele rij uitstekende richelsteentjes in de voorgevel. In Nes, Ballum en Hollum zijn talloze van dergelijke commandeurshuizen te vinden.

'Ik was een avonturier'

Trots pakt Lublink een paar kolossale, vergeelde potvistanden uit de kast in zijn woonkamer. Ernaast ligt een stapeltje foto’s: onder andere een portret uit zijn vaartijd en een foto van hem half liggend in de scheepskooi. “Ik was de jongste en de kleinste,” lacht hij. “Pietje noemden ze me. Tja, waarom ging ik een half jaar varen? Ik was een avonturier. Bovendien zaten er veel Amelanders op de walvisvaart. Na een medische keuring mocht ik me in Amsterdam melden – dat was in 1953 – waar we aan boord gingen op de Willem Barentsz. Van daar voeren we in een week of drie naar Curaçao om te tanken – daar was de brandstof voordelig – en vervolgens staken we dwars over naar Kaapstad. Daar sloegen we proviand in om door te koersen naar de vangstgebieden rond de Zuidpool.”

Vissen van 25 meter lang

Piet, die nog nooit een walvis van dichtbij had gezien, herinnert zich nog levendig hoe het eraan toeging aan boord. “Ik leerde er kompasvaren, wat in mijn latere carrière goed uitkwam. In mijn vrije tijd deed ik aan boksen – er was een sportzaal aan boord – en verder werd je tijdens de vangst ingedeeld in ploegen: 12 uur op, 12 uur af.” Hij was onder de indruk van de meterslange vissen, die soms in rijen van acht achter de boot hingen om naar binnen getrokken te worden voor de slacht. “Moet je je voorstellen, vissen van 25 of 28 meter lang! Die wogen wel honderd ton.” Glimlachend: “Als ik dat bij thuiskomst hier op Ameland vertelde, keken ze me aan alsof ik gek geworden was. We sneden er repen spek af van soms wel acht meter. Als je dat voor het eerst ziet, sta je raar te kijken, hoor! Om niet uit te glijden, droegen de slachters laarzen met spikes. Met hun rubberen pakken stonden ze soms tot hun middel in een blubbermengsel van vet en bloed. En óf dat stonk. Maar ach, daar wende je aan.”

En óf dat stonk!

Dwars door de reling

Hij vergaapte zich aan de schoonheid van de Zuidpool. “We kwamen er ijsbergen tegen in de mooiste vormen, alsof iemand daar figuren in had gezaagd. Al is het daar ook levensgevaarlijk. Want als de boot vastraakt in het ijs, wordt-ie in elkaar gedrukt als een luciferdoosje. Nee, bang ben ik nooit geweest. Ook niet die keer toen het hevig stormde en we alles moesten vastsjorren. We maakten zo veel water, dat de twee walvissen die op het voordek lagen, dwars door de reling sloegen. Het was verschrikkelijk bar weer, de boot heeft tegen de 45 graden schuin gelegen. Maar de tanks op het schip zaten vol olie en levertraan. Dat maakte dat we bleven drijven.” Ook Piet verdiende goed aan zijn twee walvistochten, al weet hij niet meer precies hoeveel. “Het werd gestort op een bankrekening en uitgeven kon niet,” grinnikt hij, “want je zat op zee.” Hoewel de walvisvangst al jaren verboden is, kijkt Piet er niet negatief op terug. “In die tijd was het noodzaak. We hadden vooral die levertraan hard nodig. Het walvisvlees werd eigenlijk allemaal overboord gekieperd. Dat vond ik wel jammer, want lekkerder vlees is er niet. Och, wat hebben we aan boord lekker onze tanden daarin gezet!”

Dit is een kort fragment uit een grote reportage vanaf Ameland, verschenen in 'Visie' 21-32, 2021.

Beeld: Folkert Koelewijn

Geschreven door

Mirjam Hollebrandse

--:--