Ga naar submenu Ga naar zoekveld

De natuur in met vogelaar Bram Rijksen

‘Zonder vogels kijken is het leven een stuk saaier’

Het is bijna 6.00 uur. “De perfecte tijd om vogels te kijken,” zegt vogelaar Bram Rijksen. Op het oog lijkt het uitgestorven, maar wie luistert, hoort een symfonie van getjirp opkomen uit het Zuid-Hollandse natuurgebied Zouweboezem. Als er uit het niets een ooievaar overvliegt, is het duidelijk: de vogels zijn al lang en breed begonnen aan hun dag.

Deel:

“Goedemorgen!” Nadat Bram zijn auto geparkeerd heeft, komt hij – gewapend met zijn verrekijker, telescoop en camera – aanlopen. Voordat we aan onze wandeling beginnen, vertelt hij dat het zien van een ooievaar – gelukkig – niet meer zo bijzonder is. “Dertig à veertig jaar geleden waren ooievaars bijna uitgestorven in Nederland: er was nog slechts één wild paar over.” Door een fokprogramma zijn de vogels weer in grote aantallen te zien in ons land.

De witte kwikstaart

Als we de mist naderen die het natuurgebied bedekt, ziet Bram een vogel zitten. “Kijk, daarboven: een winterkoninkje. Dat is met zijn 9,5 centimeter bijna het kleinste vogeltje van Nederland. Typerend is zijn staartje, dat altijd zo omhoog staat, én natuurlijk zijn keiharde gezang.” Snel zet Bram de telescoop klaar, terwijl het vogeltje luid en duidelijk van zich laat horen. Maar net als alles klaarstaat, vliegt hij weg. “Ik wist het! Nou, je kunt in ieder geval het takje zien waarop-ie heeft gezeten,” lacht Bram.

Terwijl hij zijn spullen weer pakt en we onze weg vervolgen, vertelt de ecoloog hoe zijn liefde voor vogels is ontstaan. “Als 11-jarige was ik al veel in de natuur te vinden en zag ik op een dag een bijzonder vogeltje. Hij was wit, grijs en zwart en zijn staart ging op en neer. Dat vond ik zo kenmerkend dat ik wilde weten wat voor beestje dat was. Om dat uit te zoeken, haalde ik een boekje in de bibliotheek. Ik kwam erachter dat het de witte kwikstaart was. Dat was de eerste vogel – anders dan een meeuw of een eend – waarvan ik dacht: hé, die heb ik zelf gedetermineerd.”

‘Straks meer geluk’

“Laten we hierin gaan,” doelt Bram op het vlonderpad dat ons het riet in leidt. Terwijl het ijs van de ochtendvorst – het is een koud voorjaar – onder onze voeten knispert, komen we aan bij de eerste vogeluitkijkpost. De groene houten wand met verschillende kijkgaten gunt ons zicht op een plas en veel groen, maar vooralsnog niet op veel interessante vogels. “Misschien hebben we straks meer geluk.”

_c_Goed_Folk-20210506-_L5A6844
Credits: Folkert Koelewijn.

Terwijl verschillende vogels over ons heen vliegen, vervolgen we onze weg richting de A27. Verrassend genoeg loopt die snelweg dwars door de Zouweboezem in de buurt van Lexmond. Bram legt uit dat de weg voor de vogels niet eens zo’n groot probleem is. “Vogels hebben een groot vermogen om zich aan te passen. Zolang het niet te veel invloed heeft op hun directe leefomgeving vinden ze het prima. En aan het constante geluid kunnen ze ook wennen.” Op het moment dat ze ervoor kiezen hier te gaan leven, nemen ze die weg blijkbaar voor lief. “Wanneer je een snelweg aanlegt in een gebied waar al vogels leven, is het een ander verhaal. Dan is het de vraag of de vogels daaraan wíllen wennen.”

Compenseren

Maar het leefgebied van vogels en de functionaliteit voor mensen gaan niet altijd goed samen, vervolgt Bram. “Aan de ene kant zie je dat er steeds meer ruimte gebruikt wordt om te wonen en te werken. Dat gaat ten koste van leefgebied van vogels, zoogdieren en planten. Wel worden er – als een soort tegenreactie – regelmatig initiatieven georganiseerd om dit te compenseren. Met de meeste weidevogels gaat het bijvoorbeeld erg slecht. De grutto en de watersnip zijn aan het verdwijnen, onder meer door de voor de boer ‘perfecte’ drogere weilanden. Terwijl dit soort vogels juist in wat bloemrijker en nat weiland broeden. Om hier toch nog iets van te behouden, kopen natuurorganisaties weilanden op, waarbij ze het waterpeil weer omhoog zetten, zodat je zompig grasland krijgt.”

‘Allergie voor die term’

Met de inmiddels opgekomen zon in onze rug lopen we terug, hopend dat we wat meer vogels kunnen ‘kijken’. Want vogels spotten, zo mag ik het van Bram eigenlijk niet noemen. “Ik heb een allergie voor die term. Spotten doe je bij vliegtuigen, dat is iets snels en vluchtigs. Terwijl ‘vogels kijken’ verder gaat. Vogelaars verdiepen zich in het herkennen van vogels, hun gedrag en het gebied waarin ze leven. Terwijl vogelspotters een vogel zien en zich achteraf pas afvragen: wat voor vogel was dit eigenlijk?” Zo zwart-wit is het natuurlijk niet, haast Bram zich daaraan toe te voegen. “Maar toch maak ik graag dat onderscheid.”

Beschermde status

Na een tijdje ziet Bram in de verte een purperreiger vliegen en een lepelaar zitten. “Zie je die vogel daar aan de bosrand? Dat is een lepelaar.” Turend door de verrekijker komt de vogel in beeld. De oranjegele punt op zijn snavel trekt de aandacht. “Met de lepelaar ging het vroeger heel slecht. De lepelaar broedde toentertijd rond het Naardermeer, een groot watergebied onder Amsterdam. Dat wilden ze gaan gebruiken als vuilstort voor de gemeente, maar natuurbeschermer Jac. P. Thijsse is daar toen voor gaan liggen.” Hij regelde dat het gebied door verschillende rijke natuurliefhebbers werd opgekocht en daarmee werd het Naardermeer het eerste gebied met een beschermde status in Nederland. “Dit betekende ook het begin van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten.”

Vogels kijken is voor mij bijna een manier van leven geworden

Terwijl we rustig verder wandelen, stopt Bram ineens met lopen en praten. “Kijk, een blauwborstje.” Voor het ‘gewone oog’ is er niet veel meer te zien dan een leeg wandelpad. “Een metertje of dertig, links voor ons,” helpt Bram. Snel zet hij zijn telescoop op. “Kijk maar.” Ik kijk door de lens en daar verschijnt ze: een klein parmantig vogeltje met een blauw plukje onder haar kin. “Dit is duidelijk een vrouwtje. Bij het mannetje is de borst knalblauw, ook een prachtig vogeltje om te zien. Met een beetje mazzel zien we die straks nog.”

Drijfnat

We lopen weer over het vlonderpad, tussen het riet door naar de vogelkijkwand. Op een boomstronk aan de zijkant van het water zit een zwarte aalscholver. De grote watervogel klappert met zijn vleugels, een indrukwekkend gezicht. “Dat is een van de weinige watervogels die geen vetklier hebben waarmee ze hun veren kunnen insmeren en dus water afstoten. Bijvoorbeeld eenden en meerkoeten hebben dat wel. Als zij onder water duiken en bovenkomen, zie je het water zo van ze af lopen. Doordat aalscholvers die klier niet hebben maar wel duiken voor hun vis, zijn ze drijfnat als ze bovenkomen. Ze maken hun veren droog door met hun vleugels te wapperen. Dat is mij tenminste altijd zo uitgelegd, maar ik zie het ze ook vaak doen als de veren al zijn opgedroogd. Misschien heeft het ook een sociale functie.”

Een soort kunstje

“Vogels kijken is voor mij bijna een manier van leven geworden,” vertelt Bram terwijl hij door een van de gaten in de muur kijkt. “Het is iets anders dan bijvoorbeeld vissen, dat is echt een hobby. Je pakt je spullen en zodra je de hengel weer opruimt, ben je klaar. Maar bij vogels kijken heb ik bijna geen keuze. Ik doe het 24/7 en mijn radars staan altijd aan. Ook wanneer ik bijvoorbeeld buiten met mensen in gesprek ben, kijk ik ongemerkt vaak langs ze heen omhoog, omdat ik een vogel hoor of even wil checken wat dat cirkelende stipje in de verte is. Ik denk dat het leven zonder vogels kijken een stuk saaier is. Ik maak dingen bewuster mee: de verandering van de seizoenen, de wind die draait. Al die informatie vertaal ik door naar de kans op het zien van bepaalde vogels.”

_c_Goed_Folk-20210506-_L5A7105
Credits: Folkert Koelewijn.

“Daar gaat een bruine kiekendief! Een typische bewoner van het riet.” Een mooie bruine vogel vliegt over de waterplas. Zijn uiterlijk heeft wat weg van een uil. “Er zijn weinig roofvogels die dat hebben,” vertelt Bram. “Maar van kiekendieven wordt inderdaad gezegd dat vooral de kop aan een uil doet denken. Ze hebben een soort verenkrans rond de ogen, net als uilen.” Later vertelt Bram dat de kiekendief in het broedseizoen een heel spectaculaire vlucht heeft. “De mannetjes vangen vaak de prooi. Als ze dan in de buurt van het nest komen, roepen ze naar hun vrouwtje. Zij vliegt dan omhoog en in de vlucht geeft het mannetje de prooi aan het vrouwtje. Het is bijna een soort kunstje dat ze opvoeren.”

Dakterras

Even verderop in het riet is een ander bruin vogeltje te zien. “Een musje met een zwarte kop en een witte nek: de rietgors.” Later zien we nog een kleine ‘zanger’: de rietzanger. “Ja, die doet zijn naam wel eer aan. Met veel geluid bakent hij zijn territorium af. Aangezien hij zo volop aan het zingen is, kun je ervan uitgaan dat het een mannetje is.” De wandeling zit erop en Bram stelt voor om nog even een bakje koffie te doen. “Dan laat ik direct mijn ‘trekvogelpost-aan-huis’ zien.”

Boven op zijn huis in Houten heeft Bram een uitgebreid dakterras. Een plek waar veel verschillende vogels overvliegen. “Vanaf deze plek heb ik al 174 verschillende soorten gezien,” vertelt hij. Samen met zijn vrouw kocht hij het huis in 2016, na een bezoek aan een vriend die een paar huizen verderop woont. De reden: het dakterras is een prachtige plek om vogels te kijken. Terwijl Bram naar de lucht tuurt, vraagt hij: “Wil je een buizerd zien vliegen?” Snel wordt de telescoop klaargezet. Een paar seconden later is de roofvogel duidelijk te zien. Een prachtige verschijning, zo zwevend door de lucht. Bram lacht: “Achter de buizerd kun je nu in ieder geval ook een vinkje zetten.”

Beeld: Folkert Koelewijn

Geschreven door

Elsina Neutel

--:--