Ga naar submenu Ga naar zoekveld

'Het mooiste schilderij maak ik misschien morgen'

Marius van Dokkum over zijn schilderwerk

Schaterlachen mensen bij een schilderij? Waarschijnlijk kijken ze naar een komisch tafereel van Marius van Dokkum. De bescheiden kunstenaar, vooral bekend om zijn humoristische werk, heeft nooit gebrek aan inspiratie. Wel laat hij ideeën rijpen. "Voordat ik de eerste penseelstreek op het doek zet, is er maanden denkwerk aan voorafgegaan."

Deel:

‘Ga niet schilderen.’ Dit welgemeende advies kreeg Marius van Dokkum (1957) van docenten tijdens zijn opleiding aan de Christelijke Kunstacademie in Kampen, nu onderdeel van Windesheim in Zwolle. Hoewel het even slikken was (“Schilderen heeft me altijd getrokken”) nam hij deze raad ter harte, en studeerde hij af als illustrator en tekenaar. Pas na de academie nam Marius penseel en palet ter hand om het schilderen alsnog onder de knie te krijgen. “Met vallen en opstaan, hoor,” vertelt hij in de keuken van zijn oude, witte woonboerderijtje aan de rand van het Veluwse dorpje Ugchelen. “De eerste jaren was mijn schilderwerk best een beetje knullig. Maar ik ben een doorzetter. Op dat punt echt calvinistisch: gewoon doorgaan, doorgaan, doorgaan.”

Liefhebbers genoeg

Misschien moeilijk voor te stellen, maar in die beginjaren heeft Marius menig schilderij eigenhandig in de kliko gekieperd. Of verbrand. Omdat ze niet helemaal naar zijn zin waren. Maar gaandeweg was hij steeds meer tevreden over het resultaat, en gooide hij minder weg. Tegenwoordig is dat een zeldzaamheid.

Zijn tentoonstellingen trekken steevast duizenden bezoekers, die met een glimlach huiswaarts keren: Marius’ vaak humoristische werk raakt een snaar bij een breed publiek. Z’n giclees (hoogwaardige reproducties) vinden gretig aftrek en de luxe kaarten met Marius’ schilderijen erop, zijn nauwelijks aan te slepen. Binnen het kwakkelende genre van kunstpublicaties doen boeken van Marius het opvallend goed, en ook zijn Opa Jan-kinderboeken zijn geliefd.

De bedaard pratende meester-schilder zelf, die zo’n tien uur per week als ontwerper in de papierfabriek naast zijn woning werkt, blijft er nuchter onder. “Prachtig dat mensen mijn werk waarderen, en mooi dat ik er een beetje van kan leven. Maar ik ben niet uit op succes. Absoluut niet.”

Klopt het verhaal dat je de humoristische kunstwerken niet verkoopt?

Marius knikt en roert in zijn kruidenthee. “Zelden, inderdaad.”

Ben je dan geen dief van je eigen portemonnee? Waarschijnlijk kun je er veel geld voor vragen.

“Ik zou het heel jammer vinden als ik iets maak dat vervolgens in een huiskamer komt te hangen en door bijna niemand meer gezien wordt. En als ik dan een overzichtstentoonstelling heb, zou ik die schilderijen ook weer overal vandaan moeten halen. Ik maak die humoristische werken voor het grote publiek, dus ik houd ze liever voor tentoonstellingen en zo. Ik beschouw ze ook niet zozeer als mijn eigendom.” Nauwelijks merkbaar haalt hij zijn schouders op. “Die schilderijen zou ik inderdaad prima kunnen verkopen. Liefhebbers genoeg. Maar zoals het nu gaat, kunnen we er ook best goed van leven. Wat ik schilder, maak ik niet voor de verkoop. Behalve stillevens, en portretten in opdracht. Mijn vrije werk niet.”

Kladblokken vol

Het Noord-Hollandse IJsselmeerdorp Andijk vormde het decor van zijn jeugdjaren. Marius groeide op in een warm, gereformeerd-synodaal gezin. Van de zes kinderen was hij de jongste én de meest artistieke. “Als kind was ik al verzot op tekenen. En ik haalde best hoge cijfers,” klinkt het bescheiden. “Dat was mijn manier om me te uiten. Ik tekende veel dorpsfiguren uit Andijk.” Met pretlichtjes in zijn ogen: “Destijds liepen daar best wat excentrieke figuren rond, die je tegenwoordig minder in het openbaar ziet. Dat fascineerde me als jochie al.”

Hij tekende ook kladblokken vol met zelfbedachte stripfiguurtjes. “Als ik ze liet zien aan mijn tien jaar oudere broer, bulderde hij vaak van het lachen. Voor mij heel stimulerend om ermee door te gaan.”

Geen droog brood

Het was juffrouw Kok die Marius’ klas, op de christelijke lagere school in Andijk, de opdracht gaf een boom te tekenen. Als 6-jarig jochie pakte hij dat anders aan dan alle anderen: zijn tekening, nu te bewonderen in het Stadsmuseum van Harderwijk was vol en opvallend gedetailleerd, met takjes, blaadjes en vogels. “Grappig genoeg maak ik nog steeds overvolle en gedetailleerde schilderijen. Dat zat er al vroeg in. Leuk om iets uit mijn kindertijd terug te zien in wat ik nu doe.”

Ouders zijn niet altijd blij met de artistieke ambities van hun kinderen: ‘Kunst, daar is geen droog brood mee te verdienen.’ Hoe was dat bij jou?

“Mijn ouders hebben me gelukkig altijd gestimuleerd. Maar op de academie hoorde ik dat soort verhalen inderdaad ook, van medestudenten. Hun ouders stonden er helemaal niet achter. ‘Kunst moet je als hobby houden, je kunt er niet van leven.’”

Op de kunstacademie moest je ongetwijfeld ook naaktmodellen tekenen. Hoe was dat voor jou, als gereformeerde jongen?

Marius schiet in de lach. “Ik had daar wel m’n bedenkingen bij. We zijn best een beetje preuts grootgebracht, maar goed... In het begin moest ik wel even slikken – zeker als je een mooie vrouw voor je ziet. Dat laat je als man toch niet helemaal onberoerd, haha!” Op serieuzere toon: “Je leert overigens wel heel goed kijken naar de menselijke anatomie, spieren en verhoudingen. Dus als je eenmaal als kunstenaar naar een lichaam gaat kijken, valt het best mee. Maar eerlijk is eerlijk: het was een beetje vreemd.”

Waarom raadden docenten je af te gaan schilderen?

“Ze zagen meer een illustrator en een tekenaar in mij. Dat hebben ze goed gezien, denk ik. Achteraf ben ik blij met de lange omweg die ik heb gemaakt. Op de academie heb ik goed leren tekenen. En illustreren: een tekst vertalen naar beeld. Dat ik ben opgeleid als illustrator, zie je nog steeds terug in mijn schilderijen. Tekenen en illustreren vormen de basis van alles wat ik doe. Pas na de academie ben ik echt gaan schilderen.”

Als schilder ben je dus autodidact?

“Klopt. Daar heb ik bijna geen les in gehad op de academie."

Apetrots

Om zijn vingers vaardig te houden, tekent Marius wekelijks portretten. “De laatste vijftien jaar ben ik vrijwilliger in twee verpleeghuizen. Mooi en dankbaar werk. Tijdens de wekelijkse muziekmiddag teken ik wat portretten. Dat vinden de bewoners ontzettend leuk, omdat ze een stukje aandacht krijgen. Vaak geef ik ze een kopietje van mijn tekening, en dan zijn ze apetrots. Dus ik doe hen er een plezier mee.” En zichzelf. “Als ik een paar weken geen portretten teken, merk ik direct dat ik figuren minder goed kan neerzetten.”

Je bent vooral bekend om je humoristische werk. ‘Humor wordt in de kunst nog vaak als heiligschennis gezien,’ merkte je ooit op.

“Dat gevoel heb ik wel, ja. Zeker bij musea. Ik word af en toe wel gevraagd om ergens te exposeren, maar humor en kunst: dat hoort niet, of zo. Alsof het volksvermaak is. Het wordt niet serieus genomen.”

Toch kies je vaak voor kunst met humor. Waarom?

“Omdat het laagdrempelig is, toegankelijk. Humor kan een goed communicatiemiddel zijn. Ik vergelijk mijn schilderijen wel eens met lachspiegels. Een tikkeltje overdreven, maar mensen, herkennen zichzelf en onze maatschappij.”

Wat zijn jouw inspiratiebronnen?

“Onder andere de kerk, het geloof en de Bijbel. En de krant, het nieuws en wat er om je heen gebeurt. En mensen, sowieso. Ook echtparen, verliefde stelletjes. Zeker omdat tegenwoordig huwelijken zo onder druk staan, schilder ik graag echtparen.”

Op je schilderijen zijn dat – met alle respect – niet de meest aantrekkelijke stellen.

“Ik kies er bewust voor ze zo te schilderen. Er ligt tegenwoordig te veel nadruk op uiterlijke schoonheid. Ik probeer uit te beelden dat er ook een innerlijke schoonheid bestaat, wat iets geweldigs is. Die boodschap geef ik mee.”

Raakt je fantasie nooit uitgeput?

“Ik heb altijd een boekje bij de hand waarin ik snelle schetsen maak, die ik soms later gebruik voor schilderijen. Dat voorkomt ik dat ik droog kom te staan. Er gaat bij mijn vrije werk trouwens heel wat arbeid aan een schilderij vooraf. Allereerst in m’n hoofd, maar ik maak ook voorstudies en compositieschetsen. Voordat ik de eerste penseelstreek op het doek zet, is er al maanden denkwerk aan voorafgegaan. Het moet hierbinnen” – hij wijst naar zijn hoofd – “altijd wel rijpen.”

Ben je nu op de toppen van je kunnen?

“Tja... Ik probeer altijd een stapje verder te komen. Daar zit de uitdaging in. Het mooiste schilderij maak ik misschien morgen.”

Zo goed mogelijk

Velen hebben een romantisch plaatje bij kunstschilders: heerlijk in je atelier mooie dingen maken en zo je geld verdienen. “Dat verdient nuancering,” reageert Marius. “Het is niet allemaal romantisch: zo’n schilderij is soms een gevecht.”

Nog steeds?

“Jazeker! Dan pieker ik me suf: hoe geef ik dat in vredesnaam vorm? Hoe krijg ik dat ooit goed op het doek? Bij stillevens is dat wat minder. Maar als ik situaties met mensen erin schilder, en zeker als ik er een boodschap in wil leggen, probeer ik dat zo goed mogelijk te doen. Ik leg de lat heel hoog. Ik ben niet snel tevreden.”

In 1999 illustreerde je het voorlees- en prentenboek ‘De beste wensen uit Bethlehem’. Jouw herders paften een sigaretje en hadden een thermoskan koffie bij zich. Waarom koos je voor zulke eigentijdse details?

“Ik wilde dat het toegankelijk zou zijn voor mensen die niet met het christelijk geloof vertrouwd zijn. Dus niet om het kerstverhaal naar beneden te halen – absoluut niet! Want ik heb echt geprobeerd Christus op zeer respectvolle wijze te schilderen. Ik heb er biddend aan gewerkt: ‘Here, hoe moet ik dit vormgeven?’”

Des te pijnlijker dat er – vooral vanuit reformatorische hoek – forse kritiek kwam.

“Er waren recensies bij die het volledig afkraakten. ’Respectloos’, ‘lichtzinnig’ zelfs...” Met een zucht: “Ik voelde me als kunstenaar niet begrepen, maar kon me niet echt verweren. Al waren er gelukkig ook veel mensen die er wel positief en enthousiast op reageerden, vooral degenen die niet zozeer met het geloof vertrouwd waren. De negatieve recensies hebben me erg teleurgesteld en dat moest ik van mij af zien te krijgen. Toen heb ik 'Dansje in de kerk' geschilderd. Ken je dat?”

Een meisje dat onderaan de preekstoel danst, terwijl de dominee vanaf de hoge kansel bedenkelijk omlaag blikt en de rest van de gemeente verbaasd toekijkt.

“Precies. Naar aanleiding van die negatieve recensies is dit schilderij ontstaan. En het is een van mijn mooiste geworden.”

Voelde jij je als dat kleine meisje?

“Ja. Ik wilde ‘dansen in de kerk’ door de kerstboodschap te illustreren, maar het werd door sommige medechristenen niet gewaardeerd. Toen kwam dit beeld in mij op. Ik wil niet zweverig doen, maar ik denk dat het door God is geleid. Dit schilderij heeft héél veel losgemaakt in kerkelijk Nederland. Ik heb heel veel reacties gehad, van mensen die er zeer ontroerd door waren. ‘Je hebt het precies verbeeld zoals ik het voel. Zó zou het geloof moeten zijn, als een kind dat danst.’ Het Evangelie is een blíjde Boodschap! Laten we oppassen voor wettisch denken. Toen de discipelen vroegen wie van hen de grootste was, plaatste Jezus een kind in hun midden.’”

Dit meisje is dus eigenlijk een ‘zelfportret’?

“Een beetje wel, ja. Dit is mijn lievelingswerk. Een soort geloofsbelijdenis. Begrijp me goed: ik wil geen kritiek uiten op de kerk en ben niet tegen ‘zware kerken’. Waar ik moeite mee heb, is het wetticisme: ‘Dit mag wel; dat mag niet.’ Natuurlijk vind je in de Bijbel ook wetten, maar dat zijn geen ménselijke regeltjes: die komen van binnenuit, door de Geest.”

Zo jong

Wat is voor hem de schoonheid van het vak? Op die vraag blijft het opeens lang stil. Dan: “Dat ik, door mijn werk, iets mag betekenen voor mijn medemens. Dat vind ik altijd heel mooi. Laatst kreeg ik een mailtje naar aanleiding van de Opa Jan-kinderboeken die ik heb geïllustreerd. Dat doe ik trouwens meestal in de winter, als er minder daglicht is. Die e-mail kwam van de therapeut van een 9-jarig, zwaar getraumatiseerd meisje. Haar ouders zijn gescheiden, haar moeder zit in een psychiatrische inrichting. Dat kind kon geen enkele vreugde meer beleven in haar leven; heel triest. Die therapeut liet haar een Opa Jan-boek zien. Daar kreeg ze interesse in, en op een gegeven moment zat ze te schateren van het lachen. Toen ik dat las, kreeg ik de tranen in mijn ogen...”

Met verwondering in zijn stem: “Dat ik iets heb mogen betekenen voor een kind dat zó jong al zó diep in de problemen zit, daar ben ik God ontzettend dankbaar voor. Ze heeft ook illustraties nagetekend, begreep ik. Het gaat niet om mij, hoor, maar dat ik iets mag betekenen voor mijn medemens, vind ik veel mooier dan ergens een eerste prijs winnen.”

Waarom raakt haar verhaal je zo?

“Omdat ik me iets kan voorstellen bij zo’n kwetsbaar kind. Ik ben zelf vader. Als ouder wil je niets liever dan dat je kinderen gelukkig zijn. Het is triest dat dit meisje zo’n slechte start in het leven heeft gemaakt, zelfs in behandeling moest. Dit mailtje is een ontroerend compliment. En een grote stimulans om door te gaan.”


Tekst: Gert-Jan Schaap
Beeld: Ruben Timman
Bron: Visie 2016, nr. 1

--:--