Ga naar submenu Ga naar zoekveld

600 bootvluchtelingen redden... op 1 dag

"We halen eerst de levenden eruit"

Dag en nacht patrouillerend voor de Libische kust, kijken de vrijwilligers van Stichting Bootvluchteling al dagenlang tevergeefs uit naar bootvluchtelingen. Hoe ze het water ook afspeuren met de radar, nacht- en verrekijkers, er zijn nergens bootjes te ontdekken. Totdat op één dag alles verandert.

Deel:

“Wakker worden! We hebben een melding binnengekregen: er is een houten bootje met zo’n vijftien mensen gesignaleerd!” Het is maandagochtend 3 oktober, 02.55 uur. Herman, een van de twaalf vrijwilligers tijdens deze missie van Stichting Bootvluchteling, wekt me. Er klinkt opwinding door in zijn stem: op dit signaal hebben we als crew van de Golfo Azzurro al gewacht sinds vrijdag 23 september, de nacht van ons vertrek uit de industriehaven van Valletta (Malta). Iedereen staat direct op scherp. Kunnen we deze mensen tijdig in veiligheid brengen? Het gaat letterlijk om leven of dood. Als een boot kapseist of zinkt, is er vaak geen redden meer aan – degelijke reddingsvesten krijgen bootvluchtelingen zelden mee.

Een stevige touwladder
We varen zo’n twintig à dertig kilometer voor de kust van Libië, in het zogeheten Search & Rescue-gebied. Op verzoek van de Italiaanse kustwacht nemen we, samen met andere hulporganisaties, deel aan een gecoördineerde reddingsmissie op de Middellandse Zee.

Als ik op het dek van de Golfo Azzurro sta, merk ik meteen dat het weer is veranderd. De ruige zee van vorige week heeft plaatsgemaakt voor een aangename deining, en er staat een zachte, niet langer noordelijke wind. Boven ons stralen de hoge sterren aan de Afrikaanse hemel; het monotone ronken van de zware scheepsmotoren voel ik tot in m’n voeten. Samen met andere crewleden staar ik over het donkere water: nog niets te zien.

Een van hen kan nauwelijks bewegen

Er wordt een witte zak met reddingsvesten in onze snelle rubberboot getild, die met een speciale kraan vanaf het achterdek te water wordt gelaten door de boomlange machinist Joey.

Met vier man aan boord, onder wie een arts, schiet de rubberboot weg naar waar het houten scheepje zich bevindt. Aan stuurboord wordt alvast een stevige touwladder neergelaten, en twee vrijwilligers – Herman en Merijn – staan klaar om de eerste bootvluchtelingen aan boord te brengen. Via onze portofoons hebben we al te horen gekregen dat een van hen nauwelijks in staat is te bewegen.

Modieus hoedje
Boven op de brug, waar stuurman Arend het schip bestuurt, floept een krachtige schijnwerper aan. De Golfo Azzurro baadt opeens in het licht.

Op het dek zie ik drie artsen (David, Nicolò uit Milaan, en de Amerikaanse Katie) met blauwe, plastic handschoenen klaarstaan. Onze rubberboot keert terug, en ik kijk over de reling naar beneden, benieuwd naar de eerste migranten.

Een twintiger met een modieus hoedje – een Syriër, of iemand uit Jemen? – kijkt omhoog. Naast hem ligt, met gesloten ogen, een jongere man op de bodem van de rubberboot. Ook zie ik een oudere man met een grijze kuif. Eén voor één komen ze naar boven langs de touwladder. De bewusteloze man wordt direct naar de medische hulppost in de buik van het schip getild, waar hij op een bed wordt gelegd, met een blauwe deken over zich heen. De man met het hoedje volgt hem. “Dat is mijn jongere broer, Mohammed,” zegt hij. “Dank jullie wel!”

DSCF8047-jpg

Onze rubberboot haalt daarna alle andere mensen veilig naar de Golfo Azzurro, onder wie een zwangere vrouw. Zwijgend klimmen ze de touwladder op, waar sterke armen hen opwachten. Het gaat er allemaal rustig aan toe (heel anders dan in de videobeelden van eerdere, vaak chaotische reddingsacties op zee die ik heb gezien). Hun gezichten staan blij: ze hebben het gered. Sommigen omhelzen en kussen elkaar. Onze kok, Sjors, schenkt koffie en thee op het dek. “Heet, hoor!” waarschuwt hij. Ze nemen de warme bekers dankbaar in ontvangst.

“We komen uit Syrië en hebben zo’n acht uur op het water gezeten,” vertelt een man met een vaal petje, zonder schoenen of slippers aan zijn voeten. “Gisteravond om 20.00 uur zijn we vanaf de Libische kust vertrokken. Waar gaan we nu heen?” Een van onze vrijwilligers, Folkert, antwoordt: “Jullie zijn nu even onze gasten.” Om 03.45 uur is iedereen aan boord.

Kokhalzend over de reling
“Ze verwachten meer bootjes,” hoor ik even later van Martin, onze head of mission. Achter me geeft een van onze nieuwe gasten – wit T-shirt, rode teenslippers – over. Ik weet maar al te goed hoe hij zich voelt: vorige week dinsdag hing ik zelf kokhalzend over de reling, en met mij bijna de helft van onze crew. Arts Nicolò staat naast hem en legt een arm om zijn schouder.

Onze rubberboot, deskundig bestuurd door Johannes (een net afgestudeerde dokter uit Berlijn), brengt het houten bootje langszij. Er staat een flinke laag water in. Naast de 25 pk buitenboordmotor zie ik een pot stopverf: een wrange onderstreping van het feit dat mensensmokkelaars in Libië altijd krakkemikkige vaartuigen de zee op sturen, die bovendien meestal overvol zijn. Dat dit scheepje maar vijftien mensen telde, is uitzonderlijk. “Erg hè, als je zo de zee op wordt gestuurd?” zegt Folkert, die naast me bij de reling staat.

Een propvolle rubberboot
Afgezien van de sterren, is het nog steeds donker: de zee is een duistere massa, net als de lucht erboven. Om 05.55 uur krijgen we vanaf de brug de melding dat we gaan draaien, weer richting de Libische kust. We moeten assisteren bij een ander hulpschip: de Sea-Eye is op dit moment bezig met een grote, propvolle rubberboot. Onze touwladder wordt vanaf het dek weer neergelaten. “Het gaat om een boot met maar liefst honderdtwintig mensen!” zegt Herman. Hij heeft eerder op Griekse eilanden onder bootvluchtelingen gewerkt, waar hij elke dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in touw was, en is blij dat hij eindelijk ook op de Golfo Azzurro ‘aan de bak kan’.

Ik houd een zware verrekijker voor mijn ogen en speur de zee af, tot ik het grijze vaartuig ontdek. Er zitten heel veel – zo te zien Afrikaanse – mensen op de rand, hun benen bungelen boven de golven. Ze roepen van alles, maar het is te ver om te horen wat. Een woud van opgestoken armen zwaait heen en weer. De rubberboot lijkt hier en daar wat slap, alsof er al aardig wat lucht uit is ontsnapt.

Een boot met maar liefst 120 mensen!

Piepjonge baby
“Er zijn ook een baby en kinderen aan boord, die gaan we nu eerst halen!” hoor ik de Amerikaanse kinderarts Katie roepen vanuit onze rubberboot. De bootvluchtelingen hebben inmiddels onze reddingsvesten aangetrokken, en worden groepsgewijs naar het moederschip gebracht.

Een baby? Ik ben bang dat ik het goed heb gehoord. ‘Hoe wanhopig moet je zijn om je leven en dat van je kind te wagen op zee?’ schiet het door me heen. En wat als wij en de andere schepen nu niet in de buurt waren? Die gedachte duw ik snel van me af.

Eén voor één komen de mensen – onder wie inderdaad een piepjonge baby, die direct naar onze medische unit gaat – op het dek. Sommigen kunnen zelf lopen, anderen wankelen en moeten worden ondersteund, terwijl enkelen (onder wie twee vrouwen) uitgeput in elkaar zakken en languit op het houten dek blijven liggen: een akelig gezicht.

Een volwassen man loopt voorovergebogen naar de enige plastic stoel op het dek, zakt erop neer en klaagt over hevige pijn in zijn buik. In gebrekkig Engels en met een van pijn vertrokken gezicht maakt hij duidelijk dat hij al drie dagen niet naar de wc is geweest. Een vrouw geeft langdurig over in een snel aangereikte zwarte emmer.

Er breekt paniek uit
Het wordt nu snel lichter. Om 07.55 uur zijn de laatste mensen uit de grote grijze rubberboot gered; het dek raakt voller en voller. Maar onze snelle reddingsrubberboot (‘de RIB’, in ons jargon) krijgt geen moment rust: aan bakboord is nog zo’n grote, grijze rubberboot te zien, op misschien zeventig meter afstand van de Golfo Azzurro. “Help! We hebben dringend hulp nodig,” roepen bange stemmen in het Engels. Er breekt paniek uit, hoewel ons RIB-team iedereen tot kalmte probeert te manen en snel reddingsvesten uitdeelt.

Man, man, deze dag wordt steeds bizarder!

Zelfs met het blote oog is te zien hoe mensen hun armen wanhopig ten hemel heffen. De boot golft vervaarlijk heen en weer zodra groepen mensen te veel bewegen. Deze rubberboot oogt nog slapper dan de vorige, en lijkt vanachteren dieper in het water te liggen. Kennelijk loopt de boot langzaam maar zeker leeg. “Help ons!” schreeuwt een schrille vrouwenstem. Het heeft iets onwerkelijks.

‘Eerst de levenden’
Om 08.30 uur ligt de grijze rubberboot nog steeds in het water. “Er zijn minimaal twee doden aan boord,” hoor ik Nicolò tegen collega-arts Sitsi zeggen. Opeens snap ik waarom deze mensen in paniek zijn.

Intussen komen de eerste overlevenden bij ons aan boord, van wie sommigen direct als een plumpudding in elkaar zakken, te zwak om nog een voet te verzetten. We delen waterflessen en goudkleurige rescue blankets uit (op aluminiumfolie lijkende reddingsdekens). Opnieuw zie ik hoe een vrouw overgeeft in een emmer, terwijl ze hartverscheurend huilt. “Ze heeft zojuist gehoord dat een familielid in die boot is gestorven,” hoor ik achter me iemand zeggen. “Hoe hard het ook klinkt,” zegt Martin, “we halen eerst de levenden eruit. Die hebben prioriteit.”

Onze RIB duwt het grijze vaartuig, dat nog steeds vol duwende en schreeuwende mensen zit, naast de Golfo Azzurro. Met lange touwen wordt het stevig vastgelegd, zodat deze mensen snel in veiligheid kunnen worden gebracht.

Zodra de laatste boven is, buig ik me over de reling en kijk omlaag. Mijn hart slaat een slag over: ik zie lichamen drijven in kniediep, vervuild zeewater op de bodem van de grote rubberboot, hun gezichten omlaag – verdrukt in de massa en verdronken in deze laag water in het midden van de boot waarmee ze Europa dachten te bereiken. Dit intrieste beeld, opgeslagen in amper vijf seconden, zal ik waarschijnlijk mijn leven lang met me meedragen. Ik herinner me een slogan van Stichting Bootvluchteling: ‘Niemand verdient het om op zee te sterven.’

bootvluchteling1

‘Duizenden mensen op één dag…’
Om 10.30 uur zijn we betrokken bij de redding van opnieuw een propvolle rubberboot. Ons dek wordt voller en voller, terwijl ook onze medische hulppost het steeds drukker krijgt. Tegen 11.00 uur hebben we al zo’n vijfhonderd mensen aan boord. Op andere schepen in het Search & Rescue-gebied zijn inmiddels ook ruim duizend bootvluchtelingen ondergebracht, hoor ik op de brug.

Rond 11.20 uur zien we een heel groot, lichtblauw geschilderd houten schip. En even later krijgen we nog zo’n zelfde gevaarte in het vizier. Deze houten boten, die hoog op de golven liggen, zijn nóg gevaarlijker dan de rubberboten. “Als ze kapseizen, verandert de zee in een massagraf,” hoor ik kapitein Adriaan zeggen. “Dit is écht bizar: duizenden mensen op één dag…”

Deze houten schepen ken ik van huiveringwekkende foto’s en verhalen die ik, voorafgaand aan deze reis, heb bekeken. Ze zijn van onder tot boven volgestouwd met mensen (mannen, vrouwen en vaak ook kinderen) en worden onder dekking van het nachtelijk duister de zee op gestuurd. Wie het minst kan betalen, heeft de slechtste plek: helemaal onderin, waar deze gammele vaartuigen snel water maken, met alle gevolgen van dien.

Een surrealistisch beeld
Ondertussen brengt onze RIB de grote rubberboot met de zeven overledenen naar een rustiger stuk water. De exacte coördinaten worden doorgegeven aan de Italiaanse kustwacht, die de lichamen naar de wal zal brengen.

Het is 12.15 uur. Waar we ook kijken, overal zien we nu reddingsschepen en bootjes vol vluchtelingen, met daartussen onze en andere snelle RIB’s. Een surrealistisch beeld, dat zo mogelijk nóg gekker wordt als ik mensen vanaf een van de boten in het water zie springen, waarschijnlijk omdat ze denken dat ze dan opgepikt worden. Gelukkig hebben ze allemaal reddingsvesten om, en zijn er rubberboten in de buurt.

“Weet je wat ik zo frappant vind,” zegt kapitein Adriaan op de brug, waar ook stuurman Arend en machinist Joey paraat zijn, “deze bootjes hebben heel veel benzine bij zich, genoeg om Lampedusa te halen. Kennelijk willen de mensensmokkelaars in Libië de suggestie wekken dat ze inderdaad de overkant kunnen bereiken.” Van Johannes, die de afgelopen maanden veel ervaring heeft opgedaan met het redden van bootvluchtelingen, hoorde ik enkele dagen geleden dat “geen enkel bootje” ooit op eigen kracht Europa kan halen.

Zwarte rookpluimen
Op het dek zie ik een lange, Afrikaanse man in een grijze trui; de tranen stromen over zijn wangen. Maria, een verpleegkundige uit Spanje, zit bij hem en houdt zijn hand vast. Later hoor ik zijn verhaal via Rob, die tv-redacteur was bij de EO en nu als SAR-coördinator fulltime actief is voor Stichting Bootvluchteling (zie kader ‘Suleiman’).

Suleiman (foto: Rob Timmerman)
Suleiman (foto: Rob Timmerman).

Suleiman verloor zijn schoonzusje

Rob Timmerman, coördinator bij Stichting Bootvluchteling en deelnemer van deze missie op de Golfo Azzurro, interviewde aan boord Suleiman (26) uit Ghana. Rob vertelt: “Hij maakte de oversteek in een rubberboot die bedoeld is voor zestig personen. Er zaten 142 mensen aan boord. Suleiman had zijn broer beloofd om voor zijn schoonzusje Fatou (30) te zorgen tijdens de gevaarlijke reis. Zijn broer zou zelf later komen. Alles ging goed, totdat hij haar in het gedrang in de boot uit het oog verloor. Pas toen de rubberboot langszij de Golfo Azzurro lag en wij de mensen in veiligheid brachten, bleek welke tragedie zich onderweg had afgespeeld. In een halve meter diepe laag zeewater, benzine en urine dreven de lichamen van zeven jonge mensen: vijf mannen en twee vrouwen. Verdrukt en gestikt. Gisteren verloor Suleiman zijn schoonzusje Fatou. Wanneer hij het zijn broer in Libië kan vertellen, weet hij nog niet.”

“Man, man, deze dag wordt steeds bizarder!” verzucht kapitein Adriaan hoofdschuddend om 14.00 uur: er zijn op dit moment nóg zo’n twintig boten vol vluchtelingen op het water. “Tenzij het houten boten zijn, die meestal meer mensen tellen, gaat het gemiddeld om twintig keer honderddertig man – reken maar uit...”

Aan de horizon tekenen zich hier en daar zwarte rookpluimen af. Om te voorkomen dat mensensmokkelaars de boten opnieuw gebruiken, worden lege exemplaren vaak in brand gestoken na een reddingsactie. Het levert apocalyptische taferelen op: de houten schepen blijven lang branden, als drijvende skeletten.

Uit eigen zak betaald
Met zo veel mensen aan boord – uit onder meer Jemen, Syrië, Libië, Irak, Guinee, Eritrea, Ethiopië en Nigeria – is er voor alle vrijwilligers meer dan genoeg te doen op de Golfo Azzurro. We delen voedsel en drinken uit, maken hier en daar een praatje, stellen mensen gerust, of verwijzen ze door naar onze medische post. Prachtig om te zien hoe iedereen zich inzet voor hetzelfde doel. Alle vrijwilligers hebben hun vliegticket naar Malta uit eigen zak betaald, en offeren tweeënhalve week van hun vrije tijd op om mee te helpen bij een van de drie reddingsmissies die Stichting Bootvluchteling dit najaar uitvoert op de Middellandse Zee.

Vanaf 16.15 uur delen we warm eten uit aan de ruim zeshonderd gasten, rijst met wat bonen in witte plastic bekertjes, klaargemaakt door Sjors. De meesten vallen er direct op aan. Heel vervelend is trouwens dat we alle mensen naar het ene (hurk)toilet moeten verwijzen dat op het achterdek te vinden is. De taferelen daar (er staan voortdurend lange rijen) probeer ik me maar niet voor te stellen.

Inmiddels meldt mijn maag zich: omdat ik sinds 02.55 uur nog niets gegeten heb, ga ik naar de kajuit, om snel wat brood met jam te eten. De blauwe gordijntjes zijn dicht. Maar ik zie de silhouetten van onze gasten erop afgetekend en voel me prompt bezwaard. Ook dokter David neemt een korte pauze. Ik heb met hem te doen: hij moest formeel de dood vaststellen van de zeven overledenen, en stond tussen de drijvende lichamen. “Vijf mannen en twee vrouwen,” zegt hij. “Ze waren al een aantal uren dood.” Hoe gek het ook klinkt, zijn woorden stellen me enigszins gerust: wij hadden ze dus sowieso niet meer kunnen redden.

'Van voor tot achter is het schip bezaaid met lichamen'

De wind wakkert aan
Als de avond valt, wakkert de wind aan. Ik sta bij de enige deur die open is, dicht bij de trap naar de medische unit, en moet alle mensen tegenhouden die niet naar binnen mogen: alleen ‘medische gevallen’ komen erdoor. Ik hoor van vrijwilliger Leande dat we nog meer dan honderd mensen van een ander hulpschip zullen overnemen (ons RIB-team is nog steeds in touw) en daarna koers zullen zetten naar Sicilië. We hadden allemaal vurig gehoopt dat de Italiaanse kustwacht of marine onze gasten zou overnemen en aan wal zou brengen, maar kennelijk kan het niet anders. Dit betekent dat we nog minimaal zo’n 32 uur met al deze mensen onderweg zullen zijn, en pas woensdagochtend kunnen ontschepen. Hopelijk is er genoeg voedsel en water aan boord voor iedereen, want op deze mensenmassa had niemand ooit gerekend.

Om me heen zie ik een zee van goudkleurige reddingsdekens, opgezweept door de wind: veel mensen liggen of zitten op het dek. Het geluid van deze klapperende ‘knisperdingen’, die hen moeten beschutten tegen kou en eventuele neerslag, is oorverdovend. Wie kan vannacht een oog dichtdoen in deze onvoorstelbare herrie op het stampvolle dek? Alleen voor zieken en gewonden, zwangere vrouwen en vrouwen met kinderen hebben we beschutte plekken; alle anderen moeten vannacht op het dek zien te slapen. De voorplecht, het dek: van voor tot achter is het schip bezaaid met lichamen. De meesten liggen onder zo’n dekentje, maar niet iedereen: we hebben er niet genoeg.

‘Ik was naakt’
Een paar van mijn eigen T-shirts geef ik weg aan mannen die ik zonder bovenkleding zie rondlopen; Sitsi en Maria heb ik eveneens kleding zien weggeven, en Herman gaf een man zijn eigen sportschoenen. Bedoelde Jezus dit met Zijn woorden ‘Ik was naakt en jullie hebben Mij gekleed’?

Onwillekeurig stel ik me voor hoe het zou zijn als ik hier met mijn vrouw en onze kinderen (Joas van 5 en Loïs van 3,5) zou zitten. Plotseling voel ik tranen in mijn ogen branden, en niet alleen omdat vermoeidheid me wat sentimenteler maakt. Hoe wanhopig moet je zijn om je eigen leven en dat van je kinderen te wagen door te kiezen voor deze meest dodelijke route over de Middellandse Zee naar Europa?

Met Sitsi heb ik het later over het feit dat deze reddingsmissies van Stichting Bootvluchteling 78.000 euro per maand kosten, zoals ik op Facebook las. “Weet je,” reageert ze, “datzelfde bedrag geven we in Nederland uit aan één kankerpatiënt van wie we vooraf al weten dat hij tóch zal overlijden...”

Totaal anders
Mijn gedachten gaan terug naar de dagen hiervoor, die zo totaal anders verliepen dat het contrast niet groter had kunnen zijn. Vanuit Malta maakten we de lange tocht naar het Search & Rescue-gebied voor de kust van Libië, waar we dag na dag en uur na uur tevergeefs op bootvluchtelingen wachtten.

DSCF7888-jpg

Omdat er storm op komst was en we technische problemen kregen (onder andere met de startmotor), weken we uiteindelijk uit naar de kust van Tunesië. Daar dobberden we ruim twee dagen in de zinderende hitte voor de industriehaven van het stadje Zarsis, in de hoop daar een nieuwe startmotor op te kunnen pikken – wat mislukte. Afgezien van duizenden kwallen en wat dolfijnen, was er bijzonder weinig te beleven, al was de RIB-training onder leiding van de immer enthousiaste Johannes voor iedereen een geweldig verzetje. Velen van ons begonnen er zo langzamerhand al rekening mee te houden dat onze missie ‘zonder actie’ zou eindigen. En toen we eenmaal terug waren in het SAR-gebied, leek de geschiedenis zich te herhalen: van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was er geen enkele bootvluchteling te bekennen. Tot vanochtend vroeg.

Knuffelbeertjes met rode strikjes
De uren verstrijken, en ik merk dat de vermoeidheid toeslaat. Om 00.30 uur neem ik nog snel een kijkje in onze medische unit, die aan mijn slaapplek grenst. Alle bedden zijn bezet, en op de vloer liggen overal moeders met (jonge) kinderen. Ik blijf een moment staan bij een slapend jongetje, twee knuffelbeertjes met rode strikjes rusten tegen zijn lichaampje. Verpleegkundige Maria waakt over een baby, die zo te zien wel héél jong is. “Nog maar vier dagen zelfs,” zegt Maria, die met lachende ogen naar het jonge leven in haar armen kijkt. Vier dagen: ik kan er met m’n pet niet bij.

Ik denk aan mijn kinderen, veilig in Nederland en dank God voor het enorme voorrecht van zo’n ‘beschut leven’, met allerlei voorzieningen, die we maar al te vaak als vanzelfsprekend beschouwen. “We beseffen niet half hoe goed we het in Nederland hebben; daarom wil ik iets terugdoen voor mensen die het zoveel minder hebben dan wij”: heel wat vrijwilligers heb ik de afgelopen dagen in deze of soortgelijke bewoordingen horen uitleggen waarom ze wilden deelnemen aan deze reddingsmissie op de Middellandse Zee.

Zodra ik op bed lig, voel ik me bezwaard. Ik lig op een zacht en schoon matras, in een droge en veilige ruimte. Maar enkele meters boven mij moeten honderden mensen onder totaal andere omstandigheden deze nacht zien door te komen, in een zee van lawaai en wind, terwijl af en toe zout boegwater hoog over de relingen spat.

Vlak voordat ik in een onrustige slaap val, komt spontaan een eeuwenoude Bijbeltekst in mijn gedachten. Woorden van de apostel Johannes, uit zijn grote toekomstvisioen (Openbaring 21:1): ‘En de zee was niet meer.’

Stichting Bootvluchteling

Stichting Bootvluchteling (in het buitenland: Boat Refugee Foundation) werd in mei 2015 opgericht en begon als kledinginzamelingsproject. Al snel reisden vrijwilligers af naar Griekse eilanden – vooral Lesbos – om bootvluchtelingen met raad en daad terzijde te staan. De (neutrale) stichting, opgericht door Annerieke Berg-de Boer, wil vluchtelingen ‘aan de randen van Europa’ bijstaan.

Dit najaar voerde zij voor het eerst reddingsmissies uit op de Middellandse Zee, met de gecharterde kotter Golfo Azzurro. Daarbij konden meer dan duizend bootvluchtelingen veilig aan land worden gebracht in Italië. Vanuit Libië wagen velen de gevaarlijke oversteek naar Europa. Mensensmokkelaars sturen hen in niet of nauwelijks zeewaardige bootjes het water op. De route Libië-Italië geldt als de dodelijkste route over de Middellandse Zee. 

bootvluchteling5

Tekst en beeld: Gert-Jan Schaap

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--