Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Brouwer en abt Bernardus: 'Ik geef mijn leven aan deze gemeenschap'

Toen hij als tiener de abdij Koningshoeven bezocht, wist Bernardus Peeters het zeker: dit klooster was niets voor hem. Maar de poort naar de brouwerij van het befaamde La Trappe-bier bleek ook de ingang tot het kloosterleven. Enkele jaren geleden werd hij verkozen tot abt: “In mijn functie is veel eenzaamheid. Ik heb Gods aanwezigheid hard nodig.”

Deel:

“Mijn vader hoopte dat ik directeur van een internationale onderneming zou worden. Ik heb hem op zijn wenken bediend,” lacht abt Bernardus (48). Het lijken vreemde woorden in deze omgeving. Op het zonovergoten kloosterterrein van abdij Koningshoeven heerst de stilte, op wat gefluit van vogels, ritselende bomen en de nauwelijks waarneembare brom van een autosnelweg na.

Langs het keurig gemaaide gazon loopt een monnik in zijn zwart-witte Trappistenpij. De geur van gras mengt zich met de weeïg-zoete geur van de bierbrouwerij, die op het kloosterterrein is gelegen. In het klooster is het zo mogelijk nog rustiger. Dik glas filtert het zonlicht, en af en toe klinkt het gepiep van rubberen zolen op de oude, stenen vloeren. Dit is het thuis van abt Bernardus Peeters. Hij geeft leiding aan deze gemeenschap van 21 monniken.

Avontuur

Het zangerige accent van de abt verraadt zijn Zuid-Limburgse afkomst. De rustige, bedachtzaam sprekende monnik doet in weinig denken aan een internationaal directeur. Toch zou je hem zo kunnen omschrijven. Als abt is hij verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van deze abdij, waar ook een grote bierbrouwerij en een sociale werkplaats zijn gevestigd. Daarnaast is hij toezichthouder voor hun vijf dochterhuizen – kloosters die zijn gesticht door monniken van Koningshoeven – in Nederland, Indonesië en Oeganda. Maar waar grote bedrijven gedreven worden door resultaat en economie, draait het binnen de kloostermuren om gebed en gemeenschap.

Voor Abt Bernardus is het een vertrouwde wereld. Hij groeide op tussen de kloosters: het kleine Limburgse dorpje Simpelveld telde in zijn jeugd drie kloosters en een opleidingscentrum voor missionarissen. “Het religieuze leven was er verweven met alles. Als kind zag ik grote, stoere mannen uitgezonden worden naar Midden-Amerika. Het avontuur, dat moest geweldig zijn. Zoals andere kinderen piloot of brandweerman wilden worden, wilde ik missionaris worden.”

Verliefdheid

Dat veranderde op de middelbare school. Met zijn klas bezocht de 13-jarige Bernardus een klooster. “Op de drempel van dat klooster had ik een ervaring waar ik telkens weer op teruggrijp. Ik stond nog op de drempel toen het me overviel: dit is het leven voor mij. Punt. We hadden nog geen monnik gezien of gesproken. Ook verder in het klooster had ik het gevoel dat ik thuiskwam. Het was een soort verliefdheidservaring; probeer dat vooral niet uit te leggen aan een ander.”

Wat trok u zo aan in het monastieke leven?

“Het samenleven. Al tijdens het eerste bezoek verbaasde ik me erover: hoe is het mogelijk dat een groep mensen 24 uur per dag kan samenleven, zonder dat het oorlog wordt. Dat fascineerde mij.” Lachend: “Uiteraard bleek daar bij nader inzien best wat op af te dingen – het kan wel degelijk knallen in een kloostergemeenschap.”

Na uw examentijd belandde u niet bij de Benedictijnen in Limburg, maar bij de Trappisten in Brabant. Waarom?

“Ik ben nooit een studiebol geweest; mijn eindexamen heb ik met hangen en wurgen gehaald. Voor mij hoorde het werken helemaal bij het kloosterleven. Maar bij de Benedictijnen ligt de nadruk sterk op studie, en minder op de gemeenschap. Daar werd me aangeraden om bij de Trappisten te kijken. Dat vond ik niets – voor een Zuid- Limburger is alles boven Sittard een soort Tokyo. ‘Laat maar zitten,’ dacht ik. Maar tijdens mijn fietstocht naar school – die ik al vijf jaar fietste – kwam ik ineens allerlei hints naar de Trappisten tegen. Reclamebordjes voor trappistenbier, trappisten-dit, trappisten-dat. Toeval misschien, maar het voelde alsof er iemand aan mijn deur stond te rammelen.”

Vals zingen

Toen abt Bernardus op een dag dankzij een treinstaking in Tilburg strandde, besloot hij het Trappistenklooster daar op te zoeken. Zijn eerste kennismaking met abdij Koningshoeven was bracht hem weinig vreugde. “Ik vond het hier verschrikkelijk. Ik was meteen genezen van mijn roeping, dacht ik. De gemeenschap hier bestond uit 44 oude broeders; het leek op sterven na dood. De gemeenschap in Limburg, bij de Benedictijnen, was juist jong en levendig. De muziek daar was prachtig, terwijl men hier vals zong. En dan dit enorme, klassieke gebouw: mooi, maar verpletterend. Niks voor mij, dus. Dat ene nachtje daar zou mijn enige in een trappistenklooster worden. Dacht ik.”

Na die nacht maakte hij de in ochtend een wandelingetje en passeerde de poort naar de brouwerij. Op de muur staat een beeld van Benedictus met de tekst: ‘Dan zijn zij waarlijk monniken als zij van den arbeid hunner handen leven.’ Een citaat uit de regel van Benedictus – de basis van het kloosterleven. “Ik dacht: als ze dat op de muur zetten, moet er wel iets van te zien zijn in hun leven. Dus ging ik er nog eens heen, en ontdekte dat er inderdaad hard gewerkt wordt. En dat er achter al dat oude een geweldig gemeenschapsleven zat. Langzaam werd het duidelijk: ik hoor hier.”

Status

Direct na zijn eindexamen, in augustus 1986, trad Bernardus Peeters in bij de Tilburgse trappisten. Hij was 18 jaar oud. “Mijn vader had daar heel veel moeite mee. Hij wilde dat ik zijn steenfabriek overnam. Maar de avond voor ik in 2001 werd gewijd als priester, belde hij me op. ‘Jongen, het is goed,’ zei hij.”

U zit nu bijna dertig jaar in het klooster. Heeft u wel eens getwijfeld aan uw roeping?

“Ik heb één keer mijn koffers gepakt; de tweede dag na mijn intreding. Na het nachtgebed, heel vroeg in de ochtend, hoorde ik twee oude monniken luidkeels ruziën in de kloostertuin. Het was een ruzie om niets, maar heel heftig. Hier wil ik niets mee te maken hebben, dacht ik; dus pakte ik mijn koffers en liep naar beneden. Daar kwam ik de novicenmeester – die verantwoordelijk is voor de opleiding – tegen. Ik hoor het hem nog zeggen: ‘Goh, gaan we weg?’ Wat hij verder zei, weet ik niet meer, maar ik ben gebleven.”

Monniken bleken toch niet zo vredig bij elkaar te leven als u aanvankelijk dacht...

Lacht: “Nee, absoluut niet. We zijn gewone mensen, met onze nukken en grollen. Gelukkig maar – zo is het oneindig veel boeiender. En lastiger. Samenleven is het moeilijkste element van ons leven. Iedere keer moet ik mezelf prijsgeven, mezelf opgeven om me te voegen in de gemeenschap. Anders is zo’n vorm niet vol te houden. Als je op je strepen gaat staan, sloop je de gemeenschap. Dat loslaten is heel moeilijk.

Ik weet nog goed dat ik achter de lopende band stond in de bottelarij van de brouwerij. Verschrikkelijk. Ik ging op hoge poten naar de abt, om hem te vertellen dat ik veel meer kwaliteiten had dan dat. ‘U kunt beter die en die vragen,’ zei ik. Toen kreeg ik toch een uitbrander! Niet omdat ik het werk niet leuk vond, maar omdat ik mezelf hoger achtte dan een ander. En aan die lopende band, in de verschrikkelijke herrie, al turend naar de flesjes, leerde ik gehoorzaamheid. Eerst werd ik verscheurd door irritatie, maar langzaam gaf ik me over en vond ik rust. Ik kan iedereen zo’n ervaring aanraden.”

‘Waar bemoei jij je mee?’

“De gemeenschap is altijd belangrijker dan het individu,” benadrukt de abt. “In een relatie is dat toch net zo? De ander is belangrijk. Wil je écht een band met iemand aangaan, dan moet je iets van jezelf opgeven. Dat betekent niet dat mijn individualiteit en kwaliteiten niet belangrijk zijn. Maar wel dat die in dienst moeten staan van het geheel.”

Dat is nogal een contrast met een samenleving waarin persoonlijke ontwikkeling het hoogste goed is, beseft de abt. “Pas trad een jonge monnik in, met een achtergrond in de ICT-wereld. Hij wilde direct het computernetwerk hier aanpakken, want het kon allemaal beter en sneller. Maar de monnik die daarvoor verantwoordelijk was, zei: ‘Waar bemoei jij je mee?’ Dat is zijn les. Gehoorzaamheid is leren: dit is mijn plek.”

Eenzaamheid

Bijna tien jaar geleden koos de gemeenschap Bernardus tot abt. “Die verantwoordelijkheid was vooral in het begin overweldigend. Ineens zat ik op die stoel en verwachtte iedereen van alles van me. Dan gaan al die oude monniken tegen wie je opkijkt voor je op hun knieën en zeggen ze: ‘Ja, eerwaarde vader, ik beloof u gehoorzaamheid.’ Die leggen hun leven in je handen. Dan voel je je heel klein. Ik heb toen tegen God gezegd: ‘Als U vindt dat ik op deze plaats moet zitten, vertrouw ik erop dat U er ook bent. Want alleen kan ik het niet.’ En Hij was er. En Hij is er nog steeds. In mijn functie is veel eenzaamheid. Dan heb ik Gods aanwezigheid extra hard nodig.”

Hoe proeft u die aanwezigheid?

“Ik ervaar God tijdens de stille momenten die ik op een dag beleef. Voor mij is bidden niets anders dan mij in Gods aanwezigheid neerzetten. Ik ben niet zo goed in het bidden voor mensen – ik doe het natuurlijk wel, maar tijdens mijn kloosterjaren is dat eerder minder dan meer geworden. Ik heb geleerd dat bidden allereerst het proeven van Gods aanwezigheid is. Gewoon gaan zitten en je daar bewust van worden. Soms is dat een diepe rust, maar het kan ook flink tekeer gaan.”

Boeddhabeeldjesfiguur

Toen Bernardus abt werd, koos hij, zoals gebruikelijk, een wapenspreuk. Het werd een citaat uit Amos: ‘Zoek God en leef!’ Hij glimlacht: “Het uitroepteken is van mezelf – dat is misschien niet zo Bijbels – maar zo belangrijk vind ik het. We zijn geroepen om te leven! Niet alleen na dit leven, maar hier en nu al. Dat betekent dat je met beide benen in de maatschappij staat, en dat je je met je hele hebben en houden inzet voor deze aarde. Dat is niet ongeestelijk. Het is juist onze roeping: om God te betrekken in het leven van elke dag.”

Als hij het over dit thema heeft, wordt de abt enthousiast. Hij leunt naar voren en zegt bijna fel: “Veel mensen hebben het idee dat monniken de hele dag bezig zijn met spirituele zaken. Ze zien dan zo’n Happinez boeddhabeeldjesfiguur dat de hele dag heerlijk zit te contempleren. Waanzin! Of je nu hier in het klooster zit of in de maatschappij: in alles wat je doet, moet je een openheid naar God hebben. Of je nu bidt, in de tuin werkt of op kantoor zit, betrek God erbij. Wij moeten ook gewoon keihard werken om ons hoofd boven water te houden. Dat is heel goed! Sterker nog, zo werkt het christendom. Dat is niet iets esoterisch, alsof alleen het geestelijke ertoe doet. Jezus is God én mens, aarde en hemel raken elkaar voortdurend. Daar mogen we als christenen wel meer nadruk op leggen. Niks geen gezweef en romantiek. Lever je bijdrage aan de aarde, met heel je wezen.”

Kloostermuren

De abt leunt weer achterover. “Dan is de vraag natuurlijk wat mijn bijdrage is. Dat weet ik niet precies, en hoef ik ook niet te weten. Ik geef mijn leven aan onze communiteit. Daar ben ik van overtuigd, en dat is genoeg. Zoals God Zijn leven gaf, en wij ook niet vragen hoe dat er precies uitzag. Het is niet meetbaar – dat vinden we in deze kassabonnetjemaatschappij lastig – maar het is genoeg.”

U leeft binnen kloostermuren. Levert u ook een bijdrage aan de maatschappij?

“De rol van de abdij voor deze omgeving wordt steeds belangrijker. Dat is een heel gekke beweging: hoe geseculariseerder de omgeving, hoe beter men de abdij weet te vinden. Dat komt ook omdat wij onze deur openzetten. Je merkt dat mensen geraakt worden door deze plek – ze zoeken een ‘heilige plek’, hoe heidens dat ook mag klinken.”

Overigens is het leven binnen de kloostermuren helemaal niet zo beperkt, benadrukt hij. “Mijn wereld is in het klooster veel groter geworden. Ik heb vrienden die het boerenbedrijf van hun ouders hebben overgenomen. Eigenlijk moet ik het niet zeggen, want het klinkt hautain, maar hun wereldje is beperkter dan het mijne. Ik kwam hier naar het klooster en had nog nooit een protestant in levenden lijve gezien, om maar een voorbeeld te noemen. Die bestonden bij ons niet! Een van de eerste groepen die ik hier in het gastenhuis moest begeleiden, was een stel jongeren van Youth for Christ. Bijbeltje op tafel, ‘Hier staat zus en zus en zo, hoe kan het dan dat jullie het hier zo geloven?’ Strijdlustige, jonge mensen. Ik dacht: help, wat is dit? En zo kan ik nog talloze voorbeelden noemen.”

Heeft u nooit het idee dat u iets gemist heeft door monnik te worden?

“Nee. Het is de beste keus van mijn leven geweest – daarvan ben ik nog steeds diep overtuigd. Al besef ik me steeds meer dat het niet mijn keus was, maar dat God mij geleid heeft. Mijn rol wordt steeds kleiner. Het kloosterleven is een goede combinatie van bitter en zoet. Het is een diepe vreugde. Maar er zijn ook bittere momenten; moeilijke, zware dingen. Volgens de moderne keuken is dat een ideale combinatie: een mooie balans tussen het bittertje en het zoetje. Die vind ik hier. Dit is voor mij hét leven.”

Beeld: Jacqueline de Haas

Geschreven door

Pieter-Jan Rodenburg

--:--